Toetsdoelen levensfasen door: Margit Flipsen
Week 1: Deel 2, Hoofdstuk 5,6,7 De Babytid
Fysieke ontwikkeling
• kan de ontwikkeling van het zenuwstelsel van de baby beschrijven aan de hand van de
begrippen neurotransmiter, neuron, myeline en plastciteit en kan deze begrippen onderscheiden
- Het zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en de zenuwen die zich door het hele lichaam heen
bevinden. Neuronen ziin de basiscellen van het zenuwstelsel= ze onderscheiden zich van
andere cellen in het lichaam: ze bestaan uit een celkern en hebben het vermogen om met
andere cellen te communiceren (ontvangen alle informatee door middel van een cluster
vertakkingen genaamd dendrieten.
Myelineschede (is een soort bescherming en zorgt ervoor dat de informate door kan
stromen d.m.v.. Beweging van elektrische prikkelse. =cellen die prikkels/signalen omzeten in
impulsen en in de vorm van informate aan de hersenen wordt doorgegeven
- Myeline: een vetge substante die de neuronen beschermt en de overdracht van
zenuwsignalen versnelt.
- Neurotransmiter: Deze stof maakt mogeliik dat neuronen met elkaar kunnen
communiceren. Deze neurotransmiters reizen tussen de kleine spleten tussen neuronen
(spleten heten synapsene.
- Deze neuronen vermenigvuldigen zich in een groot tempo vòòr de geboorte. Eerst heef
baby nog weinig verbindingen tussen neuronen maken ze steeds meer aan die
verbindingen (leren fetsen, lopen, leterse. Ook worden neuronen ‘gesnoeid’(het snoeien
van synapsene, ofewel sommige verbindingen die baby’s leren worden overbodig en
verdwiinen, en maken zo plaats voor weer nieuwe verbinding.
- Schedel en hersenen baby nog in ontwikkeling en gevoelig voor letsel. Bekend letsel:
shakenbabysyndroom (baby door elkaar geschud, letsele.
- Plastciteit: De mate waarin zich ontwikkelde structuren of gedragspatronen te veranderen
ziin als gevolg van ervaringen. Plastciteit in de eerste iaren van ontwikkeling het grootst.
• kan motorische ontwikkeling verklaren vanuit de dynamische systeemtheorie
Reflexen: onwillekeurige reacte van de spieren op een prikkel. Baby’s worden hiermee geboren om
hun overlevingskansen te vergroten. Ziin aangeboren, maar de meeste verdwiinen na loop van de
tid. = niet- aangeleerde, gestructureerde onvriiwillige respons die automatsch optreedt in de
aanwezigheid van bepaalde stmuli. oorbeelden van refeeen:
- Zoekreflex
- Zwemreflex
- Zuigreflex
- Slikreflex
, - Moro- reflex= als ondersteuning onder hoofd of nek opeens verdwiint. De baby spreid
meteen ziin armen uit en wilt zich ergens aan vastklampen.
- schrikreflex
- Kokhalsreflex
- Grove motoriek: baby’s kunnen nog niet echte prestates leveren (wel hebben ze dus al
refeeene. Wel kunnen ze leren dat als ze op hun buik liggen, hun zware hoofd op te tllen
waarvoor ze kracht moeten zeten. ater kunnen ze zichzelf dan afzeten en zo een richtng
op gliiden (voorloper van kruipene.
Dynamische systeemtheorie: Hoe de motorische ontwikkeling wordt gecoördineerd
- Is een theorie die de ontwikkeling en coördinate van motorische vaardigheden beschriif.
- Is ontwikkeld door Esther Thelen.
- olgens deze theorie hangt de motorische ontwikkeling op een bepaald gebied, biiv.
wanneer een baby begint te kruipen, niet alleen af van de hersenen die een
‘kruipprogramma’ starten, waardoor de spieren de baby aanzeten om vooruit te gaan. Ook
het spiergebruik, de waarneming, het begrip en de motvate worden gecoördineerd.
- De dynamische systeemtheorie is interessant omdat de eigen motvateeeen cogniteve
toestande centraal staat als het gaat om de bevordering van belangriike aspecten van de
motorische ontwikkeling. (baby’s moeten een motvate hebben ergens naartoe te kruipene.
- Met de BSID-lll: kan de ontwikkeling gemeten worden vanaf 16 dagen tot en met 24
maanden en 15 dagen en worden beoordeeld.
Cogniteve ontwikkeling
• kan de vier onderliggende elementen van het construeren van een mentaal begrip van de wereld
volgens Piagets theorie benoemen en toepassen eschema, adapte, assimilate, accommodatee.
De zwisterse psycholoog Jean Piaget e1896-1980e.
- ind dat acte=kennis. Hii meende dat kennis het resultaat is van direct motorisch gedrag.
(baby’s leren vooral door te doene.
Manier hoe wii de wereld zien: Schema’s: georganiseerde mentale structuur en patronen. Bepalen
hoe we mensen of dingen bekiiken en behandelen.
1. Assimilate: nieuwe informate komt in bestaande schema’s erbii.= Het proces waarmee
mensen ervaringen interpreteren aan de hand van hun huidige cogniteve
ontwikkelingsstadium en denkwiize.
2. Accommodate: nieuwe schema maken voor de nieuwe informate. = Het proces waarmee
mensen bestaande manieren van denken of doen veranderen als reacte op ontmoetngen
met nieuwe stmuli of gebeurtenissen.
- Adaptate: aanpassen aan nieuwe situates, de eigenschap van iemand om zich aan te
passen aan ziin omgeving.
, De 4 stadia van Piagets theorie:
- Sensomotorisch stadium: In het eerste stadium van de theorie, is het kind sterk afankeliik
van ziin aangeboren motorische reactes op stmuli (refeeen: zie hierbovene.
3. stadia van cognitieve ontwikkeling:
Cognitieve ontwikkeling Jean Piaget (stadia):
Sensomotorisch stadium (0-2) jaar: Kind is sterk afhankelijk van zijn aangeboren
motorische responsen op stimuli.
Preoperationeel stadium (2-7) jaar: Wordt gekenmerkt door een goed ontwikkelde
mentale representatie en het gebruik van taal. Kind leert:
- Egocentrisme: Op zichzelf gericht zijn, niet kunnen voorstellen dat andere
standpunten mogelijk zijn dan eigen.
- Animistisch denken: Het kind neemt aan dat objecten een leven hebben en
mentale processen kennen.
- Centratie: Kind kan zijn aandacht op niet meer dan één factor tegelijk richten.
- Irreversibiliteit (onomkeerbaarheid): Het onvermogen bij het kind om een
serie gebeurtenissen of mentale stappen door te denken en vervolgens het
verloop mentaal terug te draaien.
Concreet- operationeel (7-11) jaar: Het kind begrijpt het principe van conservatie,
maar is nog niet in staat tot abstract denken.
Formeel- operationeel (11 plus) jaar: tieners en volwassenen ontwikkelen het
vermogen tot abstract redeneren en hypothetisch denken.
• kan de ontwikkeling in de sensomotorische fase volgens Piaget aan de hand van de zes
substadium onderscheiden en de bijbehorende verworvenheden benoemen
- Sensomotorisch stadium: In het eerste stadium van de theorie, is het kind sterk afankeliik
van ziin aangeboren motorische reactes op stmuli (refeeen: zie hierbovene.
* Substadiums:
1. Eenvoudige reflexen: de refeeen hierboven genoemd.
2. Eerste gewoonten en primaire circulaire reactes e1-4 maandene: kan griipen en
ondertussen griipen: 2 dingen tegeliik. Circulaire reacte: een actviteit die de ontwikkeling
van cogniteve schema’s mogeliik maakt dankzii de herhaling van een willekeurige
motorische handeling.
3. Secundaire circulaire reactes e4-8 maandene: pretge gebeurtenissen die ze veroorzaakt
hebben herhalen, of rammelaar op verschillende manieren schudden om het geluid te horen
veranderen. Secundaire schema’s: hebben betrekking op herhaalde actes die een gewenst
resultaat leveren. Hierbii is de baby vooral gericht op de buitenwereld i.p.v. van op zichzelf
(zoals wel in de primaire circulatee.
4. Coördinate van secundaire circulaire reactes e8-12 maadene: hierbii komt intentoneel
gedrag kiiken: Gedrag waarbii verschillende schema’s gecombineerd en gecoördineerd
worden tot één enkele acte om een probleem op te lossen. Ook obiectpermanente: Besef
dat mensen en obiecten niet ophouden te bestaan, ook al ziin ze onzichtbaar.
, 5. Tertare circulaire reactes e12-18 maandene: Ze herhalen niet alleen pretge actviteiten,
maar ook liiken mini-eeperimenten uit te voeren om te zien wat de consequentes ziin. Grote
belangstelling voor het onverwachte. (bordie pap laten vallen enz.e
6. Het begin van denken e18-24 maandene: vermogen tot mentale representate of
symbolisch denken wordt ontwikkeld. Een mentale representate: een innerliike voorstelling
van een gebeurtenis of obiect. Als een bal wegrolt kunnen ze beredeneren waar het terecht
komt en weer opduikt. Oorzaak-gevolg wordt beter begrepen. Ook indirecte imitate: Het
imiteren van mensen en scenes die niet meer aanwezig ziin.
• kan de cogniteve ontwikkeling tjdens de babytjd aan de hand van de
informateverwerkingstheorie beschrijven en het verschil met de theorie van Piaget onderscheiden
- Informateverwerkingstheorie: benadering van cogniteve ontwikkeling waarbii men
probeert te achterhalen op welke manieren mensen informate coderen, opslaan en
terughalen. De geleideliike veranderingen in het vermogen van baby’s om informate te
ordenen en manipuleren ziin volgens deze theorie de hoekstenen van de cogniteve
ontwikkeling.
1. Coderen: De eerste elementaire functe van het geheugen. Heef te maken met het
omzeten van informate in een vorm die het beste in het geheugensysteem past. = ie
moet vanuit alle prikkels die ie ziet eerst een stmulus selecteren en die vervolgens
identfceren. Bv: ie hoort geluid. Is het zacht hard of schel? Is het iets wat ie eerder hebt
gehoord? Enz.
2. Opslaan: De tweede elementaire functe van het geheugen. Heef te maken met het
langdurig bewaren van gecodeerd materiaal. = Herinneringen worden gedurende een
bepaalde tid en in een bepaalde vorm opgeslagen.
3. Terughalen: De derde elementaire functe van het geheugen. Heef te maken met het
lokaliseren en weer in het bewustziin terugbrengen van informate uit het geheugen. = is
de beloning voor ie eerdere inspanningen bii coderen en opslaan: als ie een iuist
gecodeerde herinnering hebt, duurt het slechts een fracte van een seconde om de
informate te vinden en deze naar het bewustziin te brengen.
In het kort:
Informateverwerkingstheorie van cogniteve ontwikkeling:
- Codering (aanvankeliike opname van informatee.
- Opslag (informate die wordt bewaard voor toekomstg gebruike.
- Ophalen (ophalen van opgeslagen informatee.
- Verschil met Piagets theorie en de informateverwerkingstheorie: Piagets theorie over
schema’s wordt vergeleken met computersofware die bepalend is voor de manier
waarop de computer omgaat met gegevens van de buitenwereld (dingen van buitenaf,
niet mentaale, de informateverwerkingstheorie focust zich op de ‘mentale’ programma’s
die mensen gebruiken als ze problemen proberen op te lossen.
Sociale ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling
• kan de begrippen social referencing en theory of mind beschrijven en onderscheiden
Doelbewust zoeken naar informate over de gevoelens van anderen om onduideliike
omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen = social referencing: Het doelbewust zoeken