Hoofdstuk 1 Kranten
1.1 Geschiedenis
1.Wanneer ontstaat de eerste krant?
De eerste Nederlandse kranten ontstaan in de zeventiende eeuw (1618).
2. Welke vier factoren zorgden ervoor dat er wat dagbladen betreft gedurende twee eeuwen
nauwelijks iets veranderde?
De eerste factor is het dagbladzegel. Papier was erg duur door de belastingen die betaald moesten
worden (dagbladzegel).
De tweede factor was dat er een techniek ontbrak om snel veel kranten te drukken.
De derde factor is dat er scherpe overheidscontrole was.
De vierde factor is dat er maar weinig mensen in die tijd konden lezen.
3. Welke gebeurtenis in 1848 zorgde voor een grote verandering in de dagbladensector?
De vrijheid van de drukpers werd in de grondwet vastgelegd. In 1869 werd de dagbladzegel
afgeschaft en kranten werden hierdoor een stuk goedkoper. Ook de alfabetisering zorgde ervoor dat
veel meer mensen de kranten konden lezen.
4. Na de tweede wereldoorlog werd de pers gezuiverd. Wat hield dit in?
De kranten die in de oorlog gestopt of niks meer schreven, mochten weer gaan publiceren. De kranten
die stiekem door waren gegaan kregen een verschijningsverbod.
1.2 Dagbladen
5. Noem vier landelijke dagbladen.
Telegraaf – AD - Trouw – NRC Handelsdagblad
6. Sinds 1970 is er sprake van een dalend dekkingspercentage. Wat wordt daarmee bedoeld?
Er worden steeds minder kranten verkocht, dus er is steeds minder geld om de krant te maken.
7. Wat wordt bij kranten bedoeld met doorgeefpercentage?
De krant wordt doorgegeven. Mensen delen het abonnement en dit is slecht voor de krant.
8. Wat is het verschil tussen de Telegraaf/AD en de Volkskrant/NRC/Trouw?
Het verschil is de lezerskring. De Telegraaf en AD hebben het publiek van de normale inkomens
(dwarsdoorsnede Nederland). De Volkskrant/NRC/Trouw hebben de hogere inkomens- en
opleidingscategorieën.
9. Wat is een regionaal dagblad?
Een krant voor een bepaalde regio. Ieder deel in Nederland heeft zijn eigen regionaal dagblad.
1.4 Lezers
10. Hoe komen dagbladen traditioneel aan hun inkomsten?
Dagbladen zijn voor hun inkomsten afhankelijk van lezers en adverteerders.
11. Wat kun je in het algemeen zeggen over het aantal krantenlezers de afgelopen decennia?
De kranten werden vroeger een stuk meer gelezen. Nu lezen 50% van de Nederlanders een betaalde
krant en met de lezers van een onbetaalde krant erbij is dit 57%. Tien jaar hiervoor was dit 73% totaal
en 67% lezen de betaalde krant. Het lezen van de kranten neemt dus af.
,1.5 Concentratie en pluriformiteit
12. Leg uit wat wordt bedoeld met redactionele concentratie, aanbiedersconcentratie en
publieksconcentratie.
Redactionele concentratie: samengaan van redacties van dagbladen (1 redactie schrijft voor meerdere
titels).
Publieksconcentratie: het publiek verdeelt zich steeds schever over de kranten.
Aanbiedersconcentratie: het samengaan van uitgevers van dagbladen.
13. Waarom wordt persconcentratie gezien als een gevaar voor de pluriformiteit?
Door de concentratie gaan kranten meer op elkaar lijken en zijn er dus minder soorten content.
1.6 Digitalisering
14. Kranten hebben lang getwijfeld of ze hun artikelen via Blendle zouden aanbieden. Leg de
twijfel uit door een argument voor en tegen het beschikbaar maken van dagbladartikelen via
Blendle te formuleren.
Voor: Blendle heeft meer bezoekers dan de sites van de kranten zelf. Daarnaast gebruiken ze
bijvoorbeeld social media om de artikelen te promoten, waardoor het aantal lezers nog meer groeit.
Tegen: Mensen lezen alleen waar ze interesse in hebben, dat is minder dan alle artikelen in een krant.
Hiermee daalt dus de winst van de krant.
1.8 Wet- en regelgeving
15. Noem twee verschillende wetten en of wetsartikelen die gelden voor de pers.
De Mededingingswet. Daarnaast bestaat er voor de bescherming van de pluriformiteit het
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek.
16. Wie controleert of bepaalde mediaconcentraties voldoen aan de wettelijke regels?
De Autoriteit Consument & Markt (ACM)
17. Waarom is mediaconcentratie aan wettelijke regels gebonden?
Om kartelvorming (prijsafspraken) en economische machtsposities te voorkomen.
18. Wat doet het Stimuleringsfonds voor de Pers (c.q. Journalistiek, sinds 2014) en hoe kan het
fonds deze taken vervullen?
1. Handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers;
2. Het Stimuleringsfonds verstrekt kredieten en uitkeringen aan individuele media.
Dat doen ze door: apps, interactieve tv, regionale samenwerking, onlinekiosk, longreads,
publieksparticipatie, infographics en datajournalistiek.
1.9 Ontwikkelingen
19. Op welke manieren proberen kranten het verlies van lezers tegen te gaan? Noem er vier.
- Abonnementen tegen lagere prijzen
- Losse abonnementen verkopen (weekendabonnement, studentenabbonementen,
proefabonnement, internetabonnementen).
- Introductie van regio pagina’s en magazines.
- Cadeau bij het afsluiten van een abonnement.
, Hoofdstuk 2 Tijdschriften
Inleiding
1. Wat zijn twee negatieve trends in de tijdschriftensector?
- Vele tijdschriften gingen failliet
- De overgebleven titels moesten flink bezuinigen
2.1 Geschiedenis: politiek, sensatie, ontspanning
2. Wanneer bloeide de tijdschriftenmarkt in Nederland op? Noem hiervoor vijf redenen.
De tijdschriftensector bloeide aan het einde van de negentiende eeuw weer op. Redenen zijn:
- De afschaffing van het dagbladzegel
- Vrijheid van drukpers
- Urbanisatie (mensen trokken naar steden toe)
- Politieke emancipatie
- Terugdringing van het analfabetisme
- Verbeterde druktechnieken
3. Eind jaren ’50 is er sprake van ontzuiling. Wat betekent dit voor de tijdschriften?
Vrije tijd, welvaart en de behoefte aan ontspanning nemen toe, waardoor familietijdschriften,
vrouwenbladen en jongerenbladen gedwongen worden zich opnieuw te oriënteren op hun doelgroep
en inhoud. Daarnaast ontstaat er ruimte voor nieuwe bladen, gericht op nieuwe doelgroepen. De
tijdschriften focussen zich meer op het individu, in plaats van op een groep/zuil.
4. Geef voorbeelden van een familietijdschrift, vrouwenblad en jongerenblad.
Familie: Donald Duck, Quest, Nieuwe Revu
Vrouwenbladen: Cosmopolitan, Nouveau, Marie Claire, Libelle
Jongerenbladen: Tina, Autoweek, Muziek Express
2.2 Tijdschriften en tijdschriften: indelingscriteria
5. Het HOI (p. 38) bestaat niet meer. Zoek uit welke organisatie nu oplagecijfers van
tijdschriften en nieuwsmedia publiceert.
NUV
6. Wat is verschijningsinterval?
Hoe vaak een tijdschrift uitgegeven wordt. Denk bijvoorbeeld aan elke week, maand, kwartaal.
7. Wat is redactionele zelfstandigheid?
De mate waarin een redactie onafhankelijk is. Denk aan afspraken met adverteerders of eigenaren.
8. Hoe ziet de doelgroepindeling van tijdschriften er volgens Van den Brink uit?
- Wetenschappelijke tijdschriften
- Vak-/ professionele tijdschriften
- Hobbybladen
- Publieksbladen