Cognitieve ontwikkeling
,College 1: Theorie Piaget
Wat is cognitie?
o Kennis, bewustzijn, intelligentie, denken, verbeelden, scheppen, redeneren, plannen,
afleiden, probleem oplossen, classificeren en relateren, symboliseren, fantaseren en
dromen, geheugen, aandacht en leren
o Sociale cognitie, theory of mind (jouw kennis over de cognitie van de ander)
Waar zit cognitie? Belichaamde cognitie (embodied cognition) = dat cognitie niet los kan
staan van het lichaam dat wij hebben
Mensen die zich machtig en krachtig voelen hebben een open houding. Dit zie je zowel bij
dieren als bij mensen. Maar ook bij blinde mensen. Hiermee zie je dus dat het niet is
aangeleerd want blinde mensen hebben dit nooit eerst bij iemand kunnen zien. Maar
andersom ook. Mensen die zich zwak voelen hebben een meer gesloten houding. Nu is het
de vraag vanuit dit vakgebied (embodied cognition) of het andersom ook een relatie heeft.
Dus of je houding ook je gevoel en je brein kan beïnvloeden
Onderzoek Carney, Cuddy en Yap (2010): 42 mensen (26 vrouwen en 16 mannen). Zij
moesten ofwel een krachtige pose aannemen ofwel een zwakke pose. Deze mensen wisten
niet waarom ze dit moesten doen. Ze werden gewoon zo neergezet. Dat krachtige dat uit zich
in de ledematen wat ver van je romp af. En dat zwakke is dus in elkaar gedoken. En iedereen
moest beide sterke of beide zwakke houdingen aannemen voor één minuut. Vervolgens
werden twee soorten hormonen gemeten: testosteron gehalte en cortisol (stresshormoon).
o Krachtige pose
- Toename van testosteron
- Afname van cortisol
- Gevoel van macht is hoger dan bij de zwakke pose (dat wordt gemeten op basis
van zelfrapportage)
- Risicogedrag: 86% (onderzocht met dobbelen voor geld. In een krachtige pose
lieten mensen vaker het risicogedrag zien)
o Zwakke pose
- Afname van testosteron
- Toename van cortisol
- Risicogedrag: 60%
Conclusie: ‘fake it ‘til you make it!’ Dus als je je nog niet zo voelt neem dan in elk geval zo’n
houding aan. Dan veranderen vrij snel dingen in je lijf en brein en maak je andere keuzes.
Cognitie vs. Intelligentie
Het begrip ‘cognitie’ heeft vooral betrekking op het proces in het algemeen, terwijl
‘intelligentie’ in de regel gebruikt wordt om de kwaliteit van de cognitie van een persoon te
beschrijven in vergelijking met die van anderen. Maar in wezen verwijst het begrip
‘intelligentie’ net als ‘cognitie’ naar het vermogen om problemen te kunnen oplossen. Maar
over wat intelligentie nu precies inhoudt, wordt nog steeds veel gediscussieerd.
Cognitie heeft vooral betrekking op processen in het algemeen. Cognitieve processen.
Intelligentie wordt vaak neergezet als waardeoordeel over de cognitie. Dus hoe goed is de
,cognitie van de persoon. En noemen we die persoon dan intelligent ja of nee. In vergelijking
met anderen. Daar zit meer normen en waarden in. Bij cognitie is het vrij puur wat kunnen
we meten aan wat iemand doet. Maar wat intelligentie precies is? Dat weten we nog steeds
niet. Dat is nog steeds een doorgaans debat
Werkdefinitie cognitieve ontwikkeling (Keenan, 2016): denkprocessen of mentale activiteiten
waardoor we kennis verwerking
Flavell (2022): it is an exciting, but also a confusing, time in which to be a student of infant
cognition. Dit zegt hij omdat er snel nieuwe informatie beschikbaar komt. Cognitie is dus een
super snel onderzoeksgebied.
Cognitieve Ontwikkelingstheorie van Jean Piaget
- Jean Piaget (1896-1980)
- Hoogleraar universiteit Genève
- Bioloog, psycholoog en filosoof
- Hij is bekend van zijn observatie van zijn drie kinderen. Dit was het begin van zijn
theorievorming
Leesvraag: wat wordt er volgens Piaget precies ontwikkeld als we het hebben over cognitieve
ontwikkeling? En welke twee mechanismen zorgen voor die ontwikkeling
Antwoord: volgens Piaget worden er schema’s ontwikkeld. De twee mechanismen die zorgen
voor die ontwikkeling zijn assimileren en accommoderen
Wat Piaget wilde? Hij wilde zicht krijgen op kennis (epistemologie = kennisleer). In het
ontstaan van kennis. Hoe kan het dat een kindje geboren wordt totaal geen benul heeft van
de wereld en als die volwassen is, over het algemeen, daar prima in kan bewegen. Hoe kom
je van minder kennis naar meer kennis? Doel: de echte aard van kennis begrijpen door te
onderzoeken waaruit en hoe die kennis is ontstaan. Door de kwalitatieve ontwikkeling van
cognitieve structuren vast te stellen
Uitgangspunten behavioristen en Piaget
o Behavioristen (vanaf 1913)
- Stimulus Respons reacties door middel van straffen en belonen
- Organisme zelf is een ‘black box’. Wat er nou precies in het hoofd gebeurt weten
we niet. Is ook minder interessant. We kijken naar het uiterlijke waarneembare
gedrag
o Piaget (met name na 1960)
- SOR = Stimulus Organism Respons. Geïnteresseerd in het organisme. Wat gebeurt
er in het kind in de cognitie, in de cognitieve structureren waardoor het kind een
bepaalde reactie geeft op de stimulus
- Kinderen exploreren hun omgeving op een actieve manier
- Kinderen construeren hun eigen realiteit. De realiteit van kinderen is nog wel echt
heel anders dan de echte realiteit, zoals volwassenen naar de wereld kijken. Ze
hebben denkfouten in het begin van hun ontwikkeling. Dat wordt steeds meer
accuraat totdat ze tot het volwassen denken komen
, - Kinderen construeren schema’s (cognitieve structuren). Een schema is in eerst
instantie gedragsmatig maar dat groeit uit tot iets mentaals
Definitie schema: een set van acties, herinneringen en strategieën om de omgeving te
begrijpen en voorspellen. Bijvoorbeeld zuigschema, grijpschema, kijkschema etc.
Voorbeeld grijpschema: 1. Object waarnemen 2. Motorisch sturen van de hand (reiken) 3.
Grijpen van het waargenomen object. Schema’s kunnen ook gecombineerd worden
Betekenis adaptie: aanpassing aan de omgeving. Twee soorten: assimilatie en accommodatie
Betekenis assimilatie (de omgeving past zich aan, aan jou): integreren van kennis (de
omgeving) in bestaande cognitieve structuren. Bestaande cognitieve structuren worden
gebruikt om nieuwe kennis te interpreteren
Betekenis accommodatie (jij past je aan, aan de omgeving): het aanpassen van de oude /
bestaande cognitieve structuren aan de omgeving
Assimileren is alles wat je nieuw tegenkomt in de omgeving pas je aan, aan je eigen
structuren dus aan je eigen referentiekader. Je interpreteert het vanuit de kaders / structuren
die je al hebt. Accommodatie is het tegenovergestelde. Je komt iets nieuws tegen. Je begrijpt
het niet helemaal en je wordt zo gevormd of je moet je eigen denkkaders / je eigen schema’s
veranderen om te snappen wat er in de omgeving speelt
Voorbeelden fysiek
1. We passen onze manier van kauwen aan ons voedsel aan = accommodatie
2. Voedsel verandert qua samenstelling zodat we het kunnen verteren en omzetten in
energie = assimilatie
Voorbeelden cognitief
3. Geef een kind een doosje lucifers, kind maakt er een rammelaar van = assimilatie
4. Geef een kind een doosje lucifers, kind ontdekt dat het vuur kan maken =
accommodatie
Assimilatie = equilibrium = stabiel
Accommodatie = disequilibrium = instabiel
Dit wisselt elkaar snel af en is soms zelfs tegelijkertijd. We willen als organisme steeds
richting een stabiele fase. Maar je komt nu eenmaal dingen tegen die je nog niet begrijpt dus
je moet wel accommoderen. Door deze afwisseling ontstaat er cognitieve groei
De motor achter ontwikkeling is volgens Piaget interne motivatie. Dus een kind komt de
wereld in met aangeboren neiging om te snappen wat die wereld is. De neiging om schema’s
te oefenen en te herhalen. Dus baby’s kunnen zich echt uren vermaken met zichzelf. Om te
ontdekken wat is dit lijfje van mij. Dit is dus aangeboren volgens Piaget. Ook is er van nature
een focus op dingen die nieuw zijn, verassend zijn en niet volledig begrepen worden. Het
begrijpen van nieuwe dingen geeft een bevredigend gevoel van competentie bij kinderen
4 fasen van ontwikkeling
o Sensomotorische fase (0-2 jaar)
o Pre operationele fase (2-7 jaar)
o Concreet operationele fase (7-12 jaar)
, o Formeel operationele fase (boven de 12 jaar)
Volgens Piaget loopt de ontwikkeling dus niet continu maar in fasen. Piaget maakt
onderscheid tussen vier fasen van ontwikkeling waarin de leeftijden een ruwe schatting zijn.
Hij definieert een fase als een periode waarin de ontwikkeling kwalitatief gezien gelijk blijft.
Fasen zijn volgens hem invariant (er worden geen fasen overgeslagen en kinderen bewegen
zich door de fasen in een vaste volgorde) en universeel (van toepassing op alle kinderen
ongeacht cultuur, sociale situatie, gender etc)
1. Sensomotorische fase (0-2 jaar)
Kenmerk: cognitieve acties op gedragsniveau. 6 substadia:
Stadium Leeftijd in maanden Kenmerkend gedrag
1 0–1 Ongecoördineerde reflexhandelingen
2 1–4 Primaire circulaire reacties
3 4–8 Secundaire circulaire reacties
Kijken en grijpen wordt meer gecoördineerd
Semi-intentionaliteit
4 8 – 12 Intentioneel gedrag (doelgericht gedrag)
Beginnende objectpermanentie
5 12 – 18 Tertiaire circulaire reactie
A-not-B taak
6 18 – 24 Eerste symbolische representaties
Symbolisch spel (pretend play)
Ongecoördineerde reflexhandelingen: bewegen zich stoterig / houterig
Primaire circulaire reacties: gedrag dat zich continu herhaald om de herhaling zelf. Het heeft
niet per se een doel. Primair betekent dat het gericht is op het eigen lijf. Het ontdekken van
de hand of de voet
Secundaire circulaire reacties: gericht op een effect in de omgeving (dus niet meer eigen lijf).
Bijvoorbeeld ergens op slaan en dat je dan een geluid hoort. Het gaf een effect dus dan
willen ze dat blijven herhalen om hetzelfde effect te krijgen
Beginnende objectpermanentie: wil zeggen dat het besef er komt als ik het niet meer zie /
hoor dat ik ergens het besef heb dat het nog steeds bestaat. Bij jonge kinderen is dit niet zo:
‘uit het oog, uit het hart’. Het kind gaat het dan niet zoeken. Het bestaat gewoon niet meer
Tertiaire circulaire reacties: borduurt voort op de secundaire. Het kind slaat ergens op maar
gaat variëren. Gaat om verschillende effecten willen bereiken. Slaan op de muur, kussen,
grond en kijkt welke verschillende effecten dat heeft. Tools gebruiken om ergens bij te
kunnen zoals bijvoorbeeld een stok of krukje. Je wilt variatie. Dus wat is het verschil in effect
als ik op de muur of op de grond sla?
A-not-B error: voorbeeld je hebt twee plekken, bijvoorbeeld twee handdoeken. Je verstopt
steeds iets op plek a en het kindje mag zoeken en vind ook steeds iets onder a. Als je het
, daarna een keer onder b verstopt en het kind ziet ook dat je het onder b verstopt dan zal die
nog steeds bij a zoeken
Gevestigde objectpermanentie: dat wil zeggen om te weten dat het balletje weg rolt en dat
het er nog steeds is moet het kind een plaatje hebben van het balletje in je hoofd. Anders
heb je geen objectpermanentie. Een bewijs dat een kind een symbolische representatie heeft
gemaakt van het object
Symbolische representaties: als het balletje uit beeld rolt dan weet ik dat het er nog wel is.
Dan heb je een mentale symbolische representatie in je hoofd. Maar ook taal. Het woord bal
staat voor dat speelgoedballetje
Symbolisch spel: brandweertje, doktertje of vader en moedertje spelen. Doen alsof ze iets
zijn of doen alsof ze een telefoon in hun hand hebben
Objectpermanentie is dus de gewaarwording dat object op zichzelf bestaan, onafhankelijk
van onze waarneming. Stadiums objectpermanentie:
- Stadium 1 en 2: kind volgt een object met de ogen. Stopt met kijken als het object
verdwijnt. Zoekt niet
- Stadium 3: grijpt naar een object als het half zichtbaar is (bijvoorbeeld onder een
deken). Als het object niet zichtbaar is, verliest het interesse
- Stadium 4: zoekt voor een niet zichtbaar object (bijvoorbeeld onder een deken).
Maakt de A-not-B error
- Stadium 5: maakt geen A-not-B error meer. Tenzij hij het niet heeft gezien, dan maakt
hij nog steeds zelfde fout. Ingewikkelder testjes volbrengt het kind niet
- Stadium 6: objectpermanentie is compleet -> kind heeft symbolische representaties
van het object. Objecten blijven bestaan, ook als ze niet in ons gezichtsveld zijn. Kind
heeft dus symbolische representaties van het object
Vanaf stadium 6: cognitie naar een ander level
Sensomotorische intelligentie Symbolische representaties (vanaf stadium 6)
Stap voor stap en chronologisch Simultaan en niet-chronologisch
Gericht op praktische resultaten Gericht op het opdoen van kennis
Concreet Abstract
Geïsoleerd Sociaal
Persoonspermanentie: dat is als een persoon niet meer in beeld is, dat het kind alsnog
beseft dat die persoon bestaat
Persoonspermanentie ontwikkelt iets eerder dan objectpermanentie. Dat heeft te maken
met de gehechtheidrelatie die bij een persoon belangrijker is dan bij een object. Er is ook pas
verlatingsangst te zien bij kinderen als zij persoonspermanentie hebben
Possible vs. Impossible event (Baillargeon, 1987): Piaget zegt objectpermanentie dat is goed
beschikbaar vanaf 2 jaar. Einde van de sensomotorische fase. Piaget toetste echt expliciet.
Dus zie ik dat een kind echt gaat zoeken en het object gaat pakken. Dat is heel expliciet
meten wat een kind doet. Baillargeon heeft meer onderzoek gedaan naar meer impliciete