KT1 AFP
Week 1, kennisclip 1
Vegetatieve functies = basale functies, lichaam heeft er geen invloed op
Lagere animale functies = wel invloed op, motoriek, reflexen, psychomotoriek
Hogere animale functies = schrijven, spreken, handelen, begrijpen
Grensvlak neurologie – psychologie = denken, voelen, willen, verlangen, plannen,
reflecteren, bewustzijn
1. Met je zintuigcellen (sensoren) neem je iets waar → sensorische input
2. De sensorische input wordt verwerkt in het centrale zenuwstelsel (hersenen +
ruggenmerg)
3. Spieren of klieren (effectoren) in actie laten komen → motorische output
5 functies van het zenuwstelsel:
- Regulatie van activiteiten van weefsels en organen
- Coördinatie van activiteiten van weefsels en organen
- Regulatie en coördinatie van vegetatieve functies
- Coördinatie van contacten met de buitenwereld
- Coördinatie van de psychische functies
Studenten kunnen de onderdelen van de anatomische en functionele indeling van het
zenuwstelsel benoemen
Anatomische indeling
- Centrale zenuwstelsel
o Hersenen (grote hersenen, kleine hersenen, tussenhersenen en
hersenstam) + ruggenmerg
- Perifere zenuwstelsel
o Hersen- en ruggenmergzenuwen
o 12 paar hersenzenuwen (van 1 type zenuw een linker en rechter tak)
o 31 paar spinale zenuwen
8 paar cervicale zenuwen
12 paar thoracale zenuwen
5 lumbale zenuwen
5 sacrale zenuwen
1 paar coccygeale zenuwen
,Fysiologische indeling
→ Integra e, hiërarchie en rich ng van het signaal
- Zintuigen
o Inwendige en uitwendige prikkels
o Sturen informatie via afferente (aanvoerende) zenuwen naar de hersenen
- Centrale zenuwstelsel
o Informatieverwerking
- Effectoren
o Efferente informatie animale zenuwstelsel → skeletspieren
o Efferente informatie vegetatieve zenuwstelsel → gladde spieren en klieren
Studenten kunnen de functies en kenmerkende verschillen tussen animale /willekeurige
/somatische en vegetatieve / onwillekeurige / autonome zenuwstelsel benoemen
Animale zenuwstelsel = bewust, invloed op hebben
Autonome zenuwstelsel = gaat automatisch, geen invloed op
- Parasympatisch deel = ruststand, spijsvertering
- (ortho)Sympathisch deel = actie, snellere hartslag en ademhaling
→ Al jd in balans
Studenten kennen de onderdelen en hebben inzicht in de onderlinge relaties van de
functionele indeling van het zenuwstelsel
Studenten kunnen de afferentie /sensoriek, informatieverwerking en efferentie binnen
het overzicht van de functionele indeling van het zenuwstelsel plaatsen
Afferent = sensorisch input
Efferent = motorische output
Studenten kunnen de twee soorten cellen van het zenuwweefsel benoemen
- Neuronen
o In cellichaam (soma) ligt celkern
o Aan cellichaam liggen dendrieten (input van andere neuronen, naar
cellichaam toe) en axonen (output naar andere neuronen, van cellichaam
af)
o Myelineschede beschermt de axon
, Cellen van schwann maken myeline in perifere zenuwstelsel
o Sensorische zenuwcellen
Zintuigcellen → lange dendriet → cellichaam in het midden → lange
axon
o Schakelcellen
Dendriet → cellichaam → axon
o Motorische zenuwcellen
Korte dendriet → cellichaam → lange axon → spier
- Gliacellen: ondersteunende cellen
o Oligodendrocyt: maakt myeline in het centrale zenuwstelsel
o Microgliocyten: immuunsysteem, ruimt lichaamsvreemde stoffen op
o Astrocyt: uitlopers, steuncel tussen zenuwcellen en bloedvaten, onderdeel
van de bloed-hersen barrière
o Ependymcel: produceren hersenvocht, hersenvocht ligt in ventrikels,
scheiding tussen zenuwweefsel en ventrikels
Sensorische cel Schakelcel Motorische cel