Klimaatverandering &
Zeespiegelstijging
Samenvattingen van de Reader
Hoofdstuk 1 De atmosfeer
Op alle organismen zijn invloeden van werking op hun omgeving, door middel van:
- biotische factoren → voedselplanten, predatoren, parasieten, concurrenten
- abiotische factoren → bodem, beschikbaarheid licht, water, nutriënten,
omgevingstemperatuur, luchtvochtigheid
Water is essentieel voor de opname van nutriënten, gezien deze alleen in opgeloste
vorm kunnen worden opgenomen
De bodem bepaalt hoe gemakkelijk water en nutriënten kunnen worden vastgehouden en
worden afgegeven.
Het ontstaan van bodemvorming heeft alles te maken met water
Stressfactoren in de fysische omgeving kunnen ontstaan door te hoge of lage temperatuur,
te lage luchtvochtigheid, te weinig water of nutriënten etc
Veel chemische processen vinden plaats in een waterige omgeving → hierdoor bestaan
wezens voor het grootste deel uit water
De chemische processen die in organismen plaatsvinden, zijn temperatuurafhankelijk.
→ waterbeschikbaarheid en temperatuur zijn essentiële factoren voor het leven van wezens.
1. aquatisch milieu (watermilieu) → watertemperatuur bepaalt interne temperatuur
dieren
2. terrestrisch milieu (landmilieu) → luchttemperatuur (en bodemtemperatuur) bepaalt
interne temperatuur dieren, maar ook straling → voelbare warmte zijn belangrijk
voor organismen
- hier wordt de temperatuur bepaald door straling, verdamping en
warmte-uitwisseling met de omgeving. Water speelt ook een cruciale rol →
afhankelijk van neerslag (zowel direct als door rivieren of grondwater)
Belangrijke omgevingsfactoren in de oceaan:
1. licht
2. temperatuur
3. nutriënten
4. zoutgehalte
Hoeveelheid zonlicht die het oceaanoppervlak bereikt wordt bepaald door:
1. geografische breedte
2. seizoen
3. bewolkingsgraad van de atmosfeer
Je zou zeggen dat rond de evenaar het meeste zonlicht wordt ontvangen, maar daar is
het vaak erg bewolkt. Rond de keerkringen is de bewolkingsgraad lager en de
instraling groter
,De diepzee is overal op aarde koud, omdat deze met water uit de poolzeeën worden
volgestroomd
→ de bovenste laag van de oceanen is warmer en lichter dan water uit de diepzee. Door dit
verticale evenwicht wordt uitwisseling beperkt
De oppervlaktelaag bevat de meeste organismen, maar bevat weinig nutriënten door het
verticale evenwicht.
→ uitzonderingen:
1. poolzee, dus waar ook de oppervlaktelaag koud is
2. plaatsen waar grote rivieren nutriënten aanvoeren
3. plaatsen waar water opwelt uit de diepzee (oostkanten tropische oceanen)
Het verticale evenwicht in de atmosfeer (grootschalige circulatiepatronen en de
aanwezigheid van topografie) bepaalt de plaats van wolken en neerslag
Samenstelling van de lucht
Het percentage lichte gassen is bij kleine planeten vaak minder dan grote planeten, de
zwaartekracht van kleine planeten is te zwak om lichte gassen vast te kunnen houden
Atmosfeer:
- vloeibare bestanddelen (druppels)
- vaste bestanddelen (ijskristallen, stofdeeltjes)
Buiten waterdamp om
heeft het mengsel tot
een hoogte van
90km bijna dezelfde
samenstelling
,Sporengassen beslaan ongeveer 0.003% van de atmosfeer, koolstofdioxide ongeveer
0.04%. waterdamp H2O, kooldioxide CO2, methaan CH4 en ozon O3 spelen een grote rol in
de stralingsbalans van de aarde. Het zijn alle vier broeikasgassen, maar voor het
broeikaseffect zijn vooral waterdamp kooldioxide en methaan belangrijk. Waterdamp is
belangrijk voor het leven op aarde door de neerslag die het vormt.
Kooldioxide is essentieel voor fotosynthese.
Ozon beschermt de aarde tegen UV straling → ozonlaag op 20-50 km hoogte in
stratosfeer
Waterdamp is de belangrijkste broeikasgas in de atmosfeer. Waterdampgehalte vertoont
grote verschillen van plaats tot plaats
- weinig waterdamp in koude streken, want maximale waterdampgehalte hangt af van
temperatuur
- soms zelfs minder dan 0.1%
- Waterdampgehalte neemt in de onderste 90km van de atmosfeer af met hoogte
- Boven 10km nauwelijks waterdamp in de lucht
- Boven ijs is de verzadigingsdruk maximaal 6 hPa
- Gemiddelde over de aarde 0.26%
Kooldioxide:
- assimilatie van kooldioxide in het chlorofyl → afgeven van zuurstof
- in de groeiperiode van planten neemt het kooldioxidegehalte af
- meer planten op noordelijk halfrond, dus gehalte is minimaal einde zomer en
maximaal winter in het noordelijk halfrond
- gemiddeld 419 ppm
Ozon:
- verhindert kortgolvige UV straling, wat schadelijk is voor mensen dieren en planten
- weinig ozon op aardoppervlak, maar tussen 20 en 50 km hoogte
- ozon wordt aangetast door de aanwezigheid van CFK’s
(ChloorFluorKoolwaterstoffen)
Het ontstaan en de ontwikkeling van de dampkring
Onze dampkring is heel anders dan in de rest van het zonnestelsel
Normaliter lichte gassen waterstof en helium(Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus, of juist
heel veel kooldioxide (venus en mars). Wij zijn de enigen met zoveel zuurstof. → dus leven
op aarde
Door afkoelende gassen (zwavelwaterstof, koolmonoxide, waterstof, stikstof, methaan en
ammonia) die vrijkomen bij vulkanische activiteit is de aardmantel ontgast. Door de
zwaartekracht kon dit echter niet weg en is de dampkring gevormd
De zon is belangrijk voor de dampkring: bij ons kunnen elementen in alle toestanden
voorkomen: ijs, vloeibaar en damp
In het Carboon (360-300 Ma BP) zijn dikke steenkool pakketten gevormd. Er zit veel CO2 in
kalkschalen van schelpdieren
, In het Krijt zijn de schalen afgezet
De aarde heeft zijn grootste deel van de atmosfeer verloren (CO2) → nu is er nog stikstof,
zuurstof, argon, waterdamp en sporengassen over.
Luchtdruk
Is het gewicht dat een luchtkolom van eenheidsdoorsnede boven een plaats van
waarneming bezit. → Pascal → 1 Pa = 1 N m-2
Gemiddelde luchtdruk op zeeniveau = 101325 Pa = 1013.25 hPa
Verandering van luchtdruk met de hoogte
Luchtdruk neemt met hoogte af.
- 850 hPa vlak
- 700 hPa vlak
- 500 hPa vlak
- elke hoogteligging van de vlakken wordt ook bepaald door de temperatuur van
de lucht onder dat vlak.
- een 900 hPa vlak in de woestijn ligt hoger dan een 1000 hPa vlak in Reykjavik
- Warme lucht is lichter
Temperaturen en de lagen in de atmosfeer
De temperatuur neemt niet regelmatig af met de hoogte, de luchtdruk doet dat wel
- Troposfeer: 0-12 km hoogte
- daling van 0.6 C per 100m stijging.
- Laag waarin het weer zich afspeelt → wolken en neerslag
- temperatuurverschil evenaar en polen in de winter 2x zo groot dan zomer
- Tropopauze: 12-18 km hoogte
- temperatuur is constant
- Stratosfeer: 18-45 km hoogte
- temperatuur neemt toe met hoogte → tot 0 graden C door UV straling
- Stratopauze: 45-50 km hoogte
- temperatuur verandert niet
- Mesosfeer: 50-75 km hoogte
- temperatuur daalt met hoogte tot -90 C in de mesopauze omdat weinig
zonnestraling wordt geabsorbeerd. Temperatuurdaling is minder snel dan in
de troposfeer
- Mesopauze: 75-88 km hoogte
- Thermosfeer: 88-110 km hoogte
- temperatuur stijgt weer, 500 K met rustige zon, 2000 K met actieve zon