BKNL H1: Inleiding
Een bestuurskundige duidt een casus door het te beschrijven, verklaren en beoordelen.
Bestuurskunde combineert science for policy (kunde, praktijkgerichte beleidsadviezen, Waldo) met
science of policy (wetenschap, theoretische kennis, Simon).
Openbaar bestuur wordt ingedeeld op basis van de publiekrechtelijke grondslag, financiering,
doelstelling, verantwoording en bevoegdheden. Het maatschappelijk middenveld heeft geen
winstoogmerk.
Het Nederlands openbaar bestuur is ingedeeld als een gedecentraliseerde eenheidsstaat,
constitutionele monarchie (grondwet), een rechtsstaat (legaliteitsbeginsel, grondrechten) en een
parlementair stelsel (representatieve democratie).
Het parlementair stelsel is dualistisch: er is een scheiding tussen politici en regering, en tussen
ministers en de Staten-Generaal. Het volk wordt evenredig vertegenwoordigd en kiest zelf geen
bestuurders. Ministers zijn gebonden aan de ministeriële verantwoordelijkheid en de
vertrouwensregel. Er is een scheiding der machten en der kerk en staat. Er is geen constitutioneel hof
of juryrechtspraak.
Nederland kent een groot functioneel bestuur. Het openbaar bestuur is inclusief, besluiten worden
pas genomen als er brede steun voor is. Daardoor heeft het weinig daadkracht. Ook is er een afstand
tot de kiezers.
BKNL H2: De Nederlandse Staat
Een staat heeft een territorium, bevolking, wettelijke ordening, handhavende organisatie en
erkenning. De Staat der Nederlanden is een rechtspersoon die rechtshandelingen verricht. Het
Koninkrijk der Nederlanden is geregeld in het Statuut, dat boven de grondwet staat. Sinds 1954 zijn
de Antillen land binnen het koninkrijk met status aparte met gouverneur, sinds 1986 ook Aruba.
Sinds 2010 zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba openbare lichamen met een gemeentelijk
bestuursmodel en een Rijksvertegenwoordiger.
In 1848 stelde Thorbecke de grondwet op. Nederland is vanaf toen een parlementaire democratie
met vrije verkiezingen. De media is een onafhankelijke waakhond van de democratie.
Nederland is gescheiden in de uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht. Nederland is een
rechtsstaat, onderworpen aan het recht, waardoor er geen overheidswillekeur is.
Nederland is een constitutionele monarchie: het koningschap is verankerd in een constitutie.
De koning is het staatshoofd. De ministerraad bestaat uit Nederlandse en gevolmachtigde ministers.
Koning en ambtenaren zijn onschendbaar door ministeriële verantwoordelijkheid en het kabinet is
gebonden aan de vertrouwensregel.
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat, waardoor taken overgedragen worden aan
lagere bestuurslagen, maar er ook een centrale wet- en regelgeving is. Er is functioneel bestuur met
een beperkt wettelijk takenpakket, en territoriaal bestuur met een open huishouding op het eigen
grondgebied. Gemeenten hebben autonomie in Algemene Plaatselijke Verordeningen, maar ook
medebewind en de overheid houdt toezicht op wetten.
Samenwerking is nodig in het Huis van Thorbecke. Het is doelmatiger om het rijk een aantal centrale
taken uit te laten voeren. Sommige taken worden juist lokaal uitgevoerd door specifieke problemen.
Er zijn ook grensoverschrijdende problemen, waardoor soms van een regionaal gat gesproken wordt.
Maar om samen te werken treedt de provincie harder op of zijn er gemeentelijke herindelingen.
,BKNL H3: De politiek-bestuurlijke instituties
De wetgevende macht bestaat uit de regering (koning en ministers) en de Hoge Colleges van Staat,
namelijk de Staten-Generaal, Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman.
Nederland is een dualistisch parlementair stelsel, de Staten-Generaal is onafhankelijk van de regering
en ministers zijn geen lid van de Staten-Generaal. In de praktijk is de scheidslijn vager.
1. Regering
Sinds 1848 staan koning en ministers aan dezelfde kant. Sinds 2012 benoemt de Tweede Kamer de
informateur, die de coalitie vormt en de besprekingen van fractievoorzitters leidt, en de formateur,
die de portefeuilles invult. De koning is nog wel betrokken bij de kabinetsformatie. Het kabinet
onderschrijft het regeerakkoord van de coalitiepartijen. De minister-president presenteert het aan
het parlement in de regeringsverklaring.
Ministers worden bij Koninklijk Besluit benoemd en zijn verantwoordelijk voor ambtenaren en
koning. Er zijn ministers met en zonder portefeuille om de verdeling mogelijk te maken.
De minister-president is voorzitter van de ministerraad, deel van de Europese Raad en
verantwoordelijk voor de Rijksvoorlichtingsdienst en de WRR. De ministerraad heeft blijvende
onderraden en voor de duur van de zittende regering commissies.
De regering of de Tweede Kamer mogen een wetsvoorstel doen. De Raad van State geeft een advies.
De Tweede Kamer stemt en amendeert. Een commissie uit de Eerste Kamer brengt verslag uit, de
regering geeft daar een antwoord op. De Eerste Kamer stemt: aannemen, verwerpen of eerst
dreigen. De regering ondertekent de wet. Er is geen constitutionele toetsing.
Een Algemene Maatregel van Bestuur is een algemeen uitvoeringsbesluit of een bredere uitleg bij
een wet, bij Koninklijk Besluit en wettelijk. Een beschikking is specifieker en bij Koninklijk Besluit. Een
ministeriële regeling is nog specifieker, door een minister opgesteld en heeft zijn grondslag in een
andere wet.
Overeenkomsten tussen het wetgevings- en begrotingsproces zijn de goedkeuring van het
parlement, de symbolische rol van de koning, het langdurige proces en de consultering van de Raad
van State. Het wetgevingsproces is echter reactionair, het begrotingsproces proactief. De Tweede
Kamer mag wel een wetsvoorstel doen, maar geen begroting opstellen. Een wetgevingsproces kan
altijd gestart worden, een begrotingsproces heeft een afgebakende tijdlijn, waarin voorbereiding,
uitvoering en verantwoording door elkaar heen lopen.
2. Staten-Generaal
De Staten-Generaal is wetgevend en controlerend. Er is sprake van evenredige vertegenwoordiging,
het aantal zetels is evenredig met het aantal kiezers. Er is passief (verkiesbaar) en actief kiesrecht
(stemmen). Er is geen kiesdrempel, maar restzetels zijn alleen voor partijen boven de kiesdeler.
Kamerleden hebben recht op de uitoefening van het mandaat, en parlementaire onschendbaarheid.
Wel kan de regering een Kamer ontbinden. Kamers kiezen hun voorzitter en vormen commissies.
De Tweede Kamer heeft het recht van initiatief, amendement, enquête, budget en interpellatie. Ze
mogen daarnaast een spoeddebat houden, vragen stellen en een motie indienen.
De Eerste Kamer heeft geen recht van initiatief, amendement en interpellatie. Ze kan wel dreigen
met verwerping van een wetsvoorstel. Kritiek op deze Kamer is de omvang en het dubbele werk.
Deze Kamer beoordeelt de haalbaarheid en uitvoerbaarheid en let op andere wetgeving.
3. Overige Hoge Colleges van Staat
De vicepresident bestuurt de onafhankelijke Raad van State van 10 leden en staatsraden?. De Raad
van State adviseert, mag rechtspreken in geschillen van bestuur en mag tijdelijk koninklijk gezag
uitvoeren. Inmiddels zijn de hoofdtaken gescheiden in een Afdeling advisering en Afdeling
bestuursrechtspraak.
, De Algemene Rekenkamer doet rechtmatig- en doelmatigheidscontrole van ontvangsten en uitgaven,
en doeltreffendheidsonderzoek naar beleid en uitvoering. Het wordt bestuurd door een college,
bestaande uit drie personen benoemd bij Koninklijk Besluit. Bij bezwaar moet de regering reageren
of de Staten-Generaal vragen het bezwaar op te heffen.
De nationale ombudsman heeft een volmacht van Tweede Kamer om bestuur te onderzoeken. Een
burger dient een vraag tot onderzoek in, maakt het kenbaar bij het bestuursorgaan, nadat hij eerst
andere vormen van bestuursrechtelijke rechtsbescherming heeft gevolgd. De ombudsman heeft een
informerende taak: hij geeft informatie over de relatie overheid-burger.
4. Vaste colleges van advies
De Sociaal-Economische Raad adviseert over sociaal-economische onderwerpen en bevordert het
bedrijfsleven. Het bestaat uit leden uit werknemers- en ondernemersorganisaties en kroonleden.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid verschaft wetenschappelijke informatie over
ontwikkelingen in de samenleving, stelt een wetenschappelijk kader voor beleid op en bevordert
toekomstonderzoek.
In de Kaderwet Adviescolleges staat dat er een scheiding tussen advies en overleg moet zijn, de
Adviescolleges meer politieke aansturing moeten hebben en de regering niet meer verplicht advies
inwint. De Adviescolleges zijn geclusterd in beleidsdomeinen. Bekende Adviescolleges zijn het CPB,
dat advies in het centraal economisch plan geeft, het SCP, dat het sociaal en cultureel welzijn en
beleidsdoelen- en keuzes daarin beschrijft, het PBL, dat beleidsanalyses uitvoert in milieu, natuur en
ruimte, en het CBS, een ZBO dat statistische informatie levert.