Samenvatting van alle hoorcolleges van Erfrecht II inclusief de daarin behandelde casussen en jurisprudentie. Alle uitgetekende schematische weergaven van de casussen zijn uitgetekend in de samenvatting. De behandelde jurisprudentie komt terug in de tekst bij het betreffende onderdeel.
Samenvatting Hoorcolleges Erfrecht II – JUR-4ERFR2 – 2022
WEEK 1 – 2-2-22: INLEIDING EN OVERGANGSRECHT
Ouderlijke Boedelverdeling
De vererving onder oud recht hield op na de bepaling waarvoor het huidige art 4:10 in de
plaats is gekomen. De wetgever had verder niets geregeld, slechts wie de erfgenamen van de
overledene waren. Dit had tot gevolg dat de gezamenlijke erfgenamen in een onverdeeldheid
terecht kwamen. Het basisstelsel was dus dat de door het BW aangewezen erfgenamen altijd
in een onverdeeldheid terecht kwamen. Er ontstonden in principe geen geldvorderingen voor
de kinderen, zodat de langstlevende het genot van de nalatenschap kon behouden. Dit moest
expliciet worden overeengekomen.
Onder het oude erfrecht bestond een kleinere testeervrijheid dan dat de wet nu kent. Dit is
gelegen in het feit dat legitimarissen onder het oude erfrecht aanzienlijk meer
dwingendrechtelijk toekwam. Legitimarissen onder het oude recht kwam dwingendrechtelijk
drie dingen toe:
a. recht op een erfdeel;
b. dat vrij en onbezwaard was;
c. en dat onder andere bestond uit de goederen der nalatenschap.
Aangezien legitimarissen op grond van het oude stelsel dus recht hadden op een erfdeel,
kwamen zij daardoor aan de verdelingstafel terecht. Dat kan tot vervelende situaties leiden
als bijvoorbeeld sprake is van onterving van een buitenechtelijk kind, dat nu met de vrouw en
kinderen van zijn biologische vader aan tafel moet zitten die het waarschijnlijk nooit zo met
hem hebben gehad.
De ouderlijke boedelverdeling was de enige testamentvorm onder het oude recht die van het
vorenstaande onder c kon afwijken. De OBV bepaalde dan (gelijkelijk aan de WV die de wet
nu kent) dat alle goederen naar B gaan bij overlijden en dat de kinderen een geldvordering
krijgen op B die slechts opeisbaar is bij het overlijden van B. Andere beschikkingen dan de
OBV die afweken van de legitieme zoals hiervoor vermeld waren in strijd met de rechten van
de legitimaris. De ouderlijke boedelverdeling hield als het ware in dat B, C en D tot
erfgenamen werden benoemd, maar dat alle goederen werden toebedeeld aan B onder de
verplichting (last) om de schulden voor eigen rekening te nemen en de kinderen hun erfdeel
schuldig te blijven.
De OBV kon echter niet afwijken van de rechten van de legitimarissen onder a en b.
Aangezien in de OBV bepaald werd dat deze pas opeisbaar werd bij het overlijden van B werd
dit aangemerkt als strijd met de rechten van legitimarissen onder b. De verkrijging was dan
niet meer vrij en onbezwaard.
In 1945 heeft de HR een arrest gewezen [Visser/Harms] waarin hij bepaalde dat onder
voorwaarden toch van de rechten onder b kon worden afgeweken. Dit kon wanneer sprake
zou zijn van een dwingende morele verplichting (lees: een natuurlijke verbintenis) jegens de
langstlevende. Dan dient deze dwingende morele verplichting voor te gaan. De maatstaf die
hierin wordt aangelegd is dat de langstlevende verzorgd moet achterblijven. Deze maatstaf is
onder nieuw recht anders geworden. Onder nieuw recht is het criterium dat de
langstlevende ongestoord verder moet kunnen leven.
, Blad -2-
In de praktijk werd door het notariaat al heel snel gezegd dat de kinderen niet zo snel uit de
‘erfrechtelijke wachtkamer’ kunnen komen aangezien het snel aannemelijk is dat de
langstlevende verzorgd achter moest blijven. Uit Europese jurisprudentie is gebleken dat
Nederland daarin heel soepel is geweest. Er moest best wel iets aan de hand zijn wilde er
geoordeeld worden dat de langstlevende ook verzorgd achter zou blijven als de kinderen wel
direct uitbetaald kregen.
Ook was het gebruikelijk om naast de OBV in het testament een clausule op te nemen waarin
stond vermeld dat wanneer de kinderen zich gingen verzetten tegen deze vordering
opeisbaar bij overlijden zij alsnog onterfd zouden worden en slechts de legitieme zouden
krijgen. In de testamenten stond dan de zin “als kinderen verzetten tegen de OBV dan
worden zij in de legitieme gesteld”.
Overgangsrecht
Kan de OBV nog gemaakt worden als UWB? Ingevolge art 4:42 BW is dit niet mogelijk. Het
erfrecht in Nederland kent een gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen en de OBV is
niet meer opgenomen in de wet waardoor deze niet meer in een testament kan worden
opgenomen. Het gevolg daarvan is dat als onder het nieuwe recht wel een OBV gemaakt
wordt deze nietig is. Uit het BW blijkt niet expliciet dat sprake is van nietigheid als een UWB
gemaakt wordt die in strijd is met het gesloten stelsel. Zulks blijkt echter wel uit de
rechtspraak.
De vraag die dan rijst is wat er gebeurt met alle OBV’s die testamentair zijn opgenomen
voordat het nieuwe recht kwam en nadien niet meer zijn gewijzigd. Zijn deze ook nietig? Ter
beantwoording van deze vraag dienen we naar het overgangsrecht te kijken. Art 68a OW BW
bepaalt dat het nieuwe recht onmiddellijke werking toe komt. Art 69 bepaalt echter dat
verkregen vermogensrechten dienen te worden eerbiedigt. Helaas biedt dit geen oplossing
voor de OBV aangezien niet gezegd kan worden dat bij een OBV sprake is van een verkregen
vermogensrecht anders dan wanneer het recht is verkregen doordat de boedel voor de
invoering van het nieuwe recht is opengevallen. Nalatenschappen die na 1 januari 2023 open
zijn gevallen kunnen dus niet op grond van art 69 geholpen worden.
We moeten dus verder kijken. De artikelen die in dit kader relevant zijn, zijn artikelen 79 t/m
81 jo. 127 OW BW. De hoofdregel hier is dat alles wat geldig was, geldig blijft. Voor het
overige (dus wat niet geldig was) gelden de sancties zoals deze zijn opgenomen in het nieuwe
recht. Dit houdt in dat wanneer een making in een testament staat die onder het oude recht
nietig was, onder het nieuwe recht misschien slechts vernietigbaar is. Dan is de making van
het testament als de nalatenschap openvalt vernietigbaar en niet nietig. Dit dient per geval te
worden beoordeeld.
Naast het algemene overgangsrecht is in de OW BW ook specifiek overgangsrecht
opgenomen. Dit betreft de artikelen 125 e.v. Deze bepalingen zijn specifiek op het erfrecht
(Boek 4 BW) gericht.
Om een overgangsrechtelijke kwestie op te lossen kunnen aan de hand van het vorenstaande
een aantal stappen worden bepaald:
, Blad -3-
Stap 1: is sprake van een overgangsrechtelijk probleem? Dit dient te worden beoordeeld aan
de hand van de vaststelling wanneer de uiterste wil is gemaakt, wanneer de nalatenschap is
opengevallen en of het nieuwe erfrecht afwijkt van het oude erfrecht?
Stap 2: Als sprake is van een overgangsrechtelijk probleem dan is de hoofdregel dat sprake is
van onmiddellijke werking van het nieuwe erfrecht. Ook kan art. 69 eventueel een rol spelen
als de nalatenschap al was opengevallen ten tijde van de invoering van het NBW.
Stap 3: Is er misschien een uitzondering van toepassing? Art 125 e.v. in de specifieke
bepalingen van het overgangsrecht kunnen afwijkende bepalingen zijn opgenomen. Als je op
je tentamen deze stappen volgorde aanhoudt en aangeeft dat er misschien in die artikelen
afwijkingen zijn opgenomen dan is het voor prof. Schols akkoord om de artikelen samen even
door te nemen en hoef je niet uit je hoofd te weten wat er in deze artt. staat. Het is wel
raadzaam om ze in ieder geval een keer te hebben doorgenomen. Zie bijvoorbeeld 139
Overgangswet: voor 1 januari 2003 was het zo dat als een schenking werd gedaan aan een
afstammeling, deze schenking in mindering kwam op het krachtens erfrecht verkregene,
tenzij dit expliciet was uitgesloten. Tegenwoordig is dit precies andersom. In art 139 is
bepaald dat een oude schenking (voor 1 januari 2013) nog steeds dient te worden
ingebracht.
Stap 4: in overgangsrechtelijke kwesties speelt ook artikel 4:46 een rol. Hoewel dit niet een
overgangsrechtelijke bepaling is deze wel ook van belang. Dit is het artikel met betrekking tot
de uitleg van uiterste wilsbeschikkingen. Indien in een testament een verwijzing naar een
bepaalde rechtsfiguur is opgenomen dient deze ingevolge stap 1 en 2 uitgelegd te worden
aan de hand van het nieuwe recht (voor een voorbeeld zie hieronder). Art 4:46 bepaalt dat
voor de uitleg van wat de testateur heeft bedoeld ook rekening moet worden gehouden met
het recht zoals dat gold op het moment van het passeren van het testament.
Tenslotte kunnen ook de redelijkheid en billijkheid nog een rol spelen. De kans is groot dat in
de meeste overgangsrechtelijke casussen die je nu nog tegen komt sprake is van een
testament dat voor 1 januari 2003 is gemaakt. Er zal niet zo vaak meer sprake zijn van een
geval waarin het testament voor die datum is opgemaakt, en de nalatenschap tevens
daarvoor is opengevallen. Deze nalatenschappen zullen inmiddels wel afgewikkeld zijn.
Twee uitspraken zijn illustratief in dit geval:
HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1271: in casu waren A en B getrouwd. A overleed, en had
een testament opgemaakt met een OBV voor zijn
A B partner B en twee kinderen C en D.
Vervolgens ging B schenken aan haar eigen kind.
C en D legden vervolgens conservatoir beslag ter
B C X zake van de niet opeisbare vordering die zij
hadden. De vraag die hier speelde was dus of
conservatoir beslag gelegd kan worden voor een
niet opeisbare vordering. De HR oordeelde hier dat dat kon. De HR beredeneerde hier dat
aangezien B al op leeftijd was, en kennelijk ruimte zag om te gaan schenken, dat er dan
duidelijk genoeg vermogen was dat B verzorgd achter zou blijven. In dit geval werd de
maatstaf verzorgd achterblijven aangelegd in plaats van ongestoord verder leven aangezien
het een volledig oud erfrechtelijke kwestie was. Naar aanleiding van deze uitspraak is in de
literatuur discussie ontstaan over of conservatoir beslag ook mogelijk was onder de
, Blad -4-
wettelijke verdeling. Perrick verdedigde dat dit mogelijk was aangezien de wettelijke
verdeling een codificatie in het basisstelsel was van de OBV. De gebroeders Schols hebben
hier betoogd dat aangezien een andere maatstaf aangelegd moet worden, namelijk
ongestoord verder leven in plaats van verzorgd achterblijven dit niet mogelijk is. Het moet
namelijk ook gaan om ‘juridisch’ ongestoord verder leven. Dat is wat beloofd is aan de hand
van 4:82 BW. Dat kan alleen wanneer sprake is van een niet opeisbare vordering, zonder
aanvullende zekerheid of nagenoeg zonder rente.
Hof Den Haag 19 december 2019: ECLI:NL:GHDHA:2019:3380: In casu legden de kinderen
conservatoir beslag onder de langstlevende. Het Hof oordeelde hier dat aan de hand van het
testament van de erflater duidelijk de bedoeling was dat de langstlevende ongestoord kon
verder leven. Als dat het geval is dan is conservatoir beslag niet mogelijk. Het enige wat de
langstlevende niet mag als deze ongestoord verder mag leven is misbruik maken van
bevoegdheid. De lat voor misbruik van bevoegdheid ligt erg hoog. Er moet sprake zijn van
beschikken over de nalatenschap met geen enkel ander doel dan het benadelen van de
schuldeisers. Schenkingen zullen daarom vaak geen misbruik van bevoegdheid opleveren.
Wel kan eventueel de Pauliana ook nog een rol spelen. Bij de Pauliana is sprake van
onverplicht handelen in plaats van handelen met geen enkel ander doel dan de schuldeisers.
Daar ligt de lat dus al weer iets lager. Schenken kan bijvoorbeeld wel onder de Pauliana
vallen.
Het Hof oordeelt hier dus volledig in lijn met hetgeen de HR heeft bepaald in 2016.
Wel kunnen de kinderen in casu eventueel nog proberen een meerderjarigenbewind in te
laten stellen. Wat in dat kader vaak uit het oog verloren wordt is dat een dergelijk bewind
wordt ingesteld ten behoeve van de langstlevende. Als de langstlevende al haar geld vergokt
op een cruise kan de bewindvoerder bijvoorbeeld zeggen niet je geld vergokken want dan
kan je volgend jaar weer op cruise. Dat helpt de kinderen waarschijnlijk dus niet.
We gaan uit van de volgende casus:
A A heeft een testament (uit 2000) en overlijdt. Bij het verdelen van
de nalatenschap blijkt dat C is vooroverleden. Wat zijn de erfdelen
B C van iedereen? Ingevolge art 4:48 vindt er aanwas plaats. B krijgt
1/2 1/2 100%. Wat als in het testament is bepaald dat de regels van
plaatsvervulling van overeenkomstige toepassing zijn verklaard?
X Y Dan zijn X en Y allebei voor 1/4e gerechtigd ingevolge art 4:12 BW
aangezien door het overgangsrecht dan acht moet worden
geslagen op de nieuwe wettelijke regeling.
Stel dat C niet is vooroverleden maar verwerpt aangezien het in verband met de
economische ontwikkeling van de goederen slimmer is deze rechtstreeks naar X en Y te laten
gaan. Wie is er dan tot hoeveel gerechtigd?
In casu stamt het testament uit 2000. Dat betekent dat in principe de plaatsvervullingsregels
van het recht van 1836 van toepassing zijn verklaard. In die regels is bepaald dat alleen maar
plaatsvervulling bestaat wanneer een erfgenaam is vooroverleden, en niet in geval van
verwerping. Aan de hand van het oude recht zouden X en Y dan niets krijgen. Door het
overgangsrecht moeten we toch in de nieuwe plaatsvervullingsbepalingen kijken. In principe
is er namelijk onmiddellijke werking. Met betrekking tot de plaatsvervangingsregels is ook
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper HvanCadsand. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,98. Je zit daarna nergens aan vast.