Oefententamens uitgewerkt:
Oefententamen 1, vraag 1:
Welke van deze twee onderzoeksvragen kan met een cross-sectionele vragenlijststudie worden
onderzocht?
a. Is de structuur van het construct 'vertrouwen in autoriteiten' hetzelfde in middelbare scholieren als in
recent gepensioneerden?
b. Wat is de invloed van waargenomen sociale steun op de kans op burn-out in universitair opgeleide
vrouwen van middelbare leeftijd?
Oefententamen 2, vraag 1:
Welke van deze twee onderzoeksvragen kan met een cross-sectionele vragenlijststudie worden
onderzocht?
a. Leidt werkgerelateerde emotionele uitputting tot lage zelfcontrole?
b. Moet een interventie voor lichaamsbeweging van ouderen zich richten op bewustwording,
kennis, gewoonte, of waargenomen obstakels?
Uitleg bij de vragen van de oefententamens:
Het belangrijkste bij deze vragen is het herkennen van causaliteit (effecten, invloed, zorgt voor) en
hierbij te bedenken dat dit NIET met een cross-sectionele studie te onderzoeken is.
Woorden die vaak wijzen op causaliteit, oftewel een oorzakelijk verband tussen twee gebeurtenissen,
zijn onder andere: omdat, daardoor, hierdoor, als gevolg van, ten gevolge van, in vergelijking met.
Let op dat het gebruik van deze woorden niet altijd betekent dat er daadwerkelijk een causaal verband
is; het is belangrijk om de context van de zin te overwegen om de exacte relatie tussen de
gebeurtenissen vast te stellen. Denk hierbij aan effecten, invloed, zorgt voor.
Juiste antwoord oefententamen 1 antwoord A Is de structuur van het construct 'vertrouwen in
autoriteiten' hetzelfde in middelbare scholieren als in recent gepensioneerden? Gaat over het
construct en of dit er bij de doelgroepen hetzelfde uitziet cross-sectioneel.
Fout is antwoord B Wat is de invloed van waargenomen sociale steun op de kans op burn-out in
universitair opgeleide vrouwen van middelbare leeftijd? Wat is de invloed van impliceert causaliteit.
Juiste antwoord oefententamen 2 antwoord B Moet een interventie voor lichaamsbeweging van
ouderen zich richten op bewustwording, kennis, gewoonte, of waargenomen obstakels? Hoewel er
wellicht meer nodig is om deze vraag te kunnen beantwoorden, impliceert deze vraag in ieder geval
geen causaliteit, in tegenstelling tot antwoord a, en doet het onderzoek naar de determinanten van
gedrag wat beantwoording middels cross-sectioneel onderzoek geschikt maakt. Op welke
determinanten kun je je het best richten?
Fout is antwoord A Leidt werkgerelateerde emotionele uitputting tot lage zelfcontrole? Leidt tot
impliceert causaliteit.
,Oefententamen 1, vraag 2:
Waarom is het belangrijk te weten als welke ontologische soort een construct is gedefinieerd?
a. De ontologische soort bepaalt welke verdelingsvormen de items moeten hebben.
b. De ontologische soort bepaalt of factoranalyse zinnig is.
Oefententamen 2, vraag 2:
Waarom is het belangrijk te weten als welke ontologische soort een construct is gedefinieerd?
a. De ontologische soort bepaalt de mogelijke meetmodellen.
b. De ontologische soort bepaalt hoe groot de correlaties tussen de items zijn.
Uitleg bij de vragen van de oefententamens:
Ontologische soort (natuurlijke soort, sociale soort, praktische soort of complexe soort) bepaalt het
meetmodel en het meetmodel bepaalt of een factoranalyse zinnig is. Factoranalyse is zinnig bij een
reflectief meetmodel (natuurlijke of een sociale soort).
Juiste antwoord oefententamen 1 B De ontologische soort bepaalt of factoranalyse zinnig is.
Juiste antwoord oefententamen 2 A De ontologische soort bepaalt de mogelijke meetmodellen.
Oefententamen 1, vraag 3:
Een meetinstrument meet sociale steun met vragen over de sociale steun die wordt geboden door
gezinsleden, vrienden, collega's, en buurtbewoners.
Welk meetmodel hoort bij dit meetinstrument?
a. een varimax meetmodel
b. een formatief meetmodel
Oefententamen 2, vraag 3:
Een meetinstrument meet impulsiviteit met een serie reactietijden in een computertaakje.
Welk meetmodel hoort bij dit meetinstrument?
a. een reflectief meetmodel
b. een oblique meetmodel
, Uitleg bij de vragen van de oefententamens:
Bij een reflectief meetmodel (natuurlijke of sociale soort) veroorzaakt het construct causaal de scores
op de items bijvoorbeeld het latent construct impulsiviteit, aan de hand van de reactietijden in het
computertaakje. Dus latent construct impulsiviteit komt tot uiting in reactietijd.
Bij een formatief meetmodel (praktische soort) Wordt het construct gedefinieerd door de
samenstelling van de items, de combinatie wordt dan bijvoorbeeld Het meten van sociale steun die
wordt geboden door gezinsleden, vrienden, collega's, en buurtbewoners of bijvoorbeeld het meten van
de sociaal economische status. Alles bij elkaar samen (telt bij elkaar op) en dat maakt dat je in het
voorbeeld van sociale steun veel steun hebt.
Oblique en varimax zijn rotaties, dus zijn hierdoor per definitie al geen goed antwoord.
Juiste antwoord oefententamen 1 B een formatief meetmodel
Juiste antwoord oefententamen 2 A een reflectief meetmodel
Oefententamen 1, vraag 4:
Over een meetinstrument is bekend dat alle stimuli in het meetinstrument goed worden
geïnterpreteerd door de doelgroep.
Wat kan op basis hiervan worden gesteld over dit meetinstrument?
a. Het meetinstrument heeft een hoge cognitieve validiteit voor die doelgroep.
b. Het meetinstrument heeft in de meeste doelgroepen een hoge validiteit.
Oefententamen 2, vraag 4:
Over een meetinstrument is bekend dat het meet wat het moet meten. Wat kan op basis hiervan
worden gesteld over dit meetinstrument?
a. Het meetinstrument heeft een hoge validiteit voor die doelgroep.
b. Het meetinstrument heeft in de meeste doelgroepen een hoge validiteit.
Uitleg bij de vragen van de oefententamens:
Cognitieve validiteit richt zich op de vraag of de items of taken die worden gebruikt om een bepaald
construct te meten, daadwerkelijk de cognitieve processen weerspiegelen die relevant zijn voor dat
construct dus begrijpt iemand in een steekproef/doelgroep de vraag zoals deze ook daadwerkelijk
bedoeld is om het onderliggende construct te meten. De (cognitieve) validiteit kan per doelgroep
verschillen, dus je kunt vooraf geen uitspraak doen over of het meetinstrument in meerdere
doelgroepen een hoge (cognitieve) validiteit heeft. Validiteit gaat namelijk altijd over een specifieke
toepassing en een specifieke doelgroep.