Samenvatting Geriatrie en Veroudering
Hoorcollege 1: beeldvorming
- weet welke beelden er bestaan over ouderen en ouder worden
- kan effecten van deze beeldvorming benoemen
- heeft kennis van de theorieën die deze beeldvorming proberen te verklaren
- is bekend met verschillende manieren om deze beeldvorming te veranderen
Geriatrie: pathologie van veroudering: verouderingsziekten
Veroudering: gerontologie: het normale proces van veroudering
Beeldvorming van ouderen loopt vaak langs 2 dimensies:
warmte en competentie:
Warmte: in hoeverre is iemand te vertrouwen,
vriendelijk, respectvol, zorgzaam etc.?
Competent: is iemand intelligent, krachtig,
vaardig?
Beeldvorming in de media
Negatieve beeldvorming ouderen door:
1. Terror management theory: confrontatie met sterfelijkheid, angst voor de dood
2. Social Identity Theory: je beoordeelt je eigen (leeftijds-)groep positiever jongeren nemen
afstand van ouderen
3. Social role theory: sociale rol bepaalt de beeldvorming bijv. stoppen met werken leidt tot
negatief beeld over ouderen
Interventies sluiten vooral aan bij Social Identity Theory en Social Role Theory:
- Contact hypothese:
o Intergenerationeel contact (langdurig, direct, persoonlijk)
o Gespreksgroepen/coaching van ouderen zelf om zelfbeeld te versterken en kennis
over ouder worden te vergroten
- Verandering van maatschappelijke positie en rollen die ouderen innemen
- Opzetten van nationale publiekscampagnes
Beeldvorming veranderen gaat heel langzaam waarbij moet worden ingezet op verschillende
maatregelen, rekening houdend met diversiteit
Doel: een meer genuanceerd beeld over ouderen en ouder worden, positieve waardering
,Hoorcollege 1: emotionele veroudering
is op de hoogte van de prevalentie van depressie bij ouderen;
kan de juiste meetinstrumenten bij ouderen selecteren;
kan de risicofactoren voor depressie benoemen;
kent globaal de differentiaal diagnose van depressie bij ouderen;
kan een afweging maken tussen medicamenteuze en niet-medicamenteuze behandelopties
bij een depressie bij ouderen
Stemmingsstoornissen (DSM5)
- Somber, neerslachtig:
o Depressieve stoornis
o Andere vormne (persisterende depressieve stoornis, beperkte depressieve stoornis)
- Te druk of te vrolijk:
o Bipolaire stoornissen (manische depressie)
- Overige stemmingsstoornissen:
o Door medisch probleem of door middelen (gebruik / onthouding)
DSM5-criteria depressieve stoornis: aanwezigheid >= 5 symptomen gedurende >2 weken
Sombere stemming
Vermidering interesse/plezier
Gewichtsverlies of toename
Slapeloosheid of veel slapen
Psychomotore remming of agitatie (=innerlijke rusteloosheid)
Moeheid / energieverlies
Gevoel waardeloosheid / schuld
Verminderde concentratie / besluiteloosheid
Gedachten aan de dood / suïcide
… met lijdensdruk en/of sociaal disfunctioneren
Ernstige depressieve stoornis:
Met vitale kenmerken:
o Dagschommeling (’s avonds beter dan ’s morgens)
o Vroeg ontwaken (om 5-6 uur ’s morgens)
o Remming/agitatie (motoriek, spreken, denken)
o Gewichtsverlies
Met psychotische kenmerken:
o Wanen (/ hallucinaties) passend bij de stemming (negatief gekleurd)
Klinisch beeld: wisselende kernsymptomen
‘klassieke’ depressie: ‘atypische’ depressie
- Anhedonie - Reactieve stemming
- Schuldgevoelens - Gewichtstoename
- Gewichtsverlies - Meer slapen, moeheid
- Vroeg wakker, dagschommeling - Gevoelig voor afwijzing
- Doodsgedachten
,2% van ouderen depressieve stoornis, 16% depressieve klachten, mannen:vrouwen=1:2, hogere
prevalentie in verpleeghuis
Presentatie depressie bij ouderen:
- Meer angstklachten: lijkt op nervositeit
- Meer lichamelijke klachten: lijkt op lichamelijke ziekte
o Ook meer somatische comorbiditeit
- Bijkomende cognitieve klachten: onderscheid met dementie
Wanneer denken aan depressie bij ouderen?
- Sombere stemming
- Verminderde interesse / plezier
- Aanhoudende lichamelijke klachten / ernstiger dan pathologie
- Gewichtsverlies
- Acute ‘verwardheid’ met initiatiefverlies en geheugenklachten
- Angst, spanning, prikkelbaarheid, slaapproblemen
- Meer afhankelijkheid dan passend bij fysieke problemen
- Zorgmijding
Meetinstrumenten:
Screening: geratric depression scale (GDS)
o >= 6 mogelijke depressive
Diagnose: mini international neuropsychiatric interview (MINI)
Ernst + beloop: Montgomery-asberg depression rating scale (MADRS0
o Volwassenen: hamilton depression rating scale (HDRS)
Risicofactoren depressie bij ouderen: belasting/stress en kwetsbaarheid/weerbaarheid
Behandeling: vóór de start
- Voorlichting aan patiënt over depressieve symptomen en schuldgevoelens
- Betrekken van partner / familie met uitleg over gedrag, schuldgevoelens, steun
- Contact medepatiënten / lotgenoten
Fasen van behandeling: twee fasenmodel:
1. Symptoombestrijding
2. Indien mogelijk meer structurele veranderingen
Fase 1:
Altijd: gesprekscontact, begeleiding, ook praktische steun
Lichte/matige depressie: leefstijladviezen, bewegen, cursus ‘In de put uit de put’, mindfulness, Tai Chi,
probleemoplossende therapie (PST)
Matige/ernstige depressie:
- Biologisch: volgens protocol:
- antidepressieve medicatie; ECT
- Psychotherapie:
- IPT: interpersoonlijke therapie (rouw, rolverandering/levensfase, conflicten)
- CGT: anders leren denken
, Fase 2:
Verdere stabilisatie: gesprekken, begeleiding, psychotherapie
Terugvaltherapie:
* cursus gericht op coping / ontspanning
* voortzetten medicatie
Hoorcollege 1: angst bij ouderen
Is op de hoogte van de prevalentie van angststoornissen bij ouderen
Kan de juiste meetinstrumenten bij ouderen selecteren
Is bekend met de verschillende soorten angststoornissen bij ouderen
Kent de leeftijdsspecifieke aandachtspunten voor de diagnostiek van angststoornissen bij
ouderen
Is globaal op de hoogte van de bewijskracht voor de verschillende interventies ter
behandeling van angststoornissen bij ouderen
Wanneer is angst een probleem?
- Pathologische angsten en/of fobieën, zonder duidelijke uitlokkende factor, of te sterk of te
lang voor de uitlokkende factor
- Angst: subjectief gevoel van nervositeit, met diverse lichamelijke verschijnselen
- Fobie: vrees voor (en soms ook vermijding van) een bepaalde situatie, plaats of object
Classificatie angststoornissen:
Gegeneraliseerde angststoornis
o >=6 maanden overmatig piekeren over >=2 onderwerpen met >=3 symptomen van;
rusteloosheid, vermoeidheid, concentratiestoornis, irritatie, slaapproblemen,
spierspanning
Paniekstoornis met/zonder agorafobie
o >= 1 maand terugkerende, onverwachte paniekaanvallen
Sociale angststoornis
o Angst voor >=1 sociale situatie door mogelijke vernedering
Specifieke fobie
o Angst voor specifiek object / situatie