67
Probleem 8: Cognitief Ouderdom
Drag & Bieliauskas - Contemporary Review 2009: Cognitive Aging
Monograaf
Abstract
Artikel gaat over de hoofdonderwerpen van cognitief verouderen, huidige staat van dit groeiende onderdeel.
Samenvatting van fysiologische veranderingen in het verouderende brein, met een review van variabelen die invloed
hebben op cognitieve vaardigheden bij oudere mensen. Normale veroudering heeft invloed op verschillende
aspecten van cognitie en er worden verschillende veranderingen binnen domeinen als aandacht, executief
functioneren en geheugen gediscussieerd. Verschillende theorieën over cognitieve veranderingen die bij normale
veroudering komen kijken worden uitgelegd.
Biologische veranderingen
• Structureel
Minder volume, vooral in frontale cortex (veroudert sneller). Witte stof in anterior regio's breken sneller af.
Ook grijze stof breekt het meest af in frontale cortex. Dit zorgt voor veel impact op cognitieve processen. Ook
hippocampus vermindert in volume, minder dan bij Alzheimer's maar ook bij normale veroudering -->
geassocieerd met geheugenverlies. Dit verlies is niet lineair --> gaat ineens een stuk sneller als je ouder wordt.
• Cerebrovasculair systeem (bloedstroom in de hersenen)
Verminderde bloedstroom, minder zuurstof consumptie, minder reactiviteit in bloedvaten. Misschien omdat
ouderen juist meer bilaterale prefrontale activatie hebben dat het sneller achteruit gaat --> hemispheric
assymmetry reduction in older adults model (HAROLD)
o Theory of functional compensation --> het verouderende brein moet met verschillende hersengebieden
samenwerken om dezelfde resources te gebruiken als jongere volwassenen (ook scaffolding theory,
compensatory scaffolding)
o Theory of dedifferentiation --> verouderen is geassocieerd met vermindering in neurale specificiteit
vanwege moeilijkheden met betrekken van neurale mechanismes. Dit leidt tot een minder accurate
informatie transmissie, hogere variabiliteit en minder distincte mentale representaties van informatie. De
frontale cortex gebruikt top-down verwerking voor goal-georiënteerde informatie, verslechtering in
prefrontale cortex zorgt dus voor meer ruis en minder wegdrukken van irrelevante informatie --> meer
bottum-up en stimuli gedreven.
Moderating variabelen in cognitief verouderen
Er zijn veel variabelen die cognitief verouderen kunnen beïnvloeden, zoals educatie, intelligentie en sensorische
vaardigheden. Omdat dit extraneous invloeden zijn is er veel intraindividuele variabiliteit.
• Educatieniveau zorgt voor een significant deel van de cognitieve variantie geassocieerd met veroudering.
Positieve relatie tussen educatieniveau en cognitieve prestatie op block design, verbale vloeiendheid en digit
span. Educatie beinvloedt ook het geheugendomein maar alleen op extreem strategische demands? Een
hoog educatieniveau is een indicatie voor cognitieve reserve (net als scaffolding theory), kan je beter met
verslechteringen omgaan (beschermende factor, misschien ook gewoon meer resources)
• Ander onderzoek vond dat visuele en auditaire acuity voor een groot deel van leeftijdsgerelateerde variantie
kan zorgen --> sensorische vaardigheden. Vooral op verwerkingssnelheid, beredeneren, geheugen en
vloeiendheid. Sensorische inefficientheid betekent dat meer moeite nodig is voor stimulus identificatie.
Theorieën over verouderen
Deze theorieën sluiten elkaar niet uit!
• Dopamine hypothese --> leeftijd gerelateerde disregulatie in het dopamine systeem medieert de cognitieve
verslechtering in normaal verouderen. Substantieel bewijs dat normaal verouderen samengaat met
dopamine disregulatie in striatum en frontale cortex, en dat fluctuatie in dopamine niveau's significant effect
heeft op cognitie. Vooral executief functioneren.
• Frontal aging hypothesis --> frontale kwabben zijn specifiek sensitief voor veroudering en vermindering in
frontale efficiëntie kan zorgen voor de vele cognitieve verslechteringen. Verschillende domeinen, executief
, 68
functioneren, taal, geheugen leiden allemaal terug naar frontale inefficiëntie. De vraag is of de frontale kwab
specifiek uniek is voor normale veroudering in vergelijking met andere hersengebieden.
• Inhibitory control hypothese --> verminderde efficientie in inhibitory processen kan zorgen voor veranderen
in bepaalde cognitieve vaardigheden zoals werkgeheugen. Fan effect --> hoe meer geassocieerd concepten
worden geactiveerd hoe minder effectief je relevante informatie kan ophalen, meer interference. Oudere
mensen zijn hier gevoeliger voor dan jongere mensen.
• Speed of processing hypothesis --> groot deel van variantie van cognitieve taken kan worden verantwoord
door verslechtering in snelheid waarbij ouderen informatie verwerken. Ouder worden is geassocieerd met
de snelheid waarin cognitieve processen kunnen worden uitgevoerd. Dit kan leiden tot beperkingen in
bepaalde cognitieve functies zoals werkgeheugen, free recall, verbale vloeiendheid. Hangt wel af van de
complexiteit en het domein van de taak. Is bijvoorbeeld het minst bij laag complexe verbale taken maar
hoger bij mutliplicatieve taken en laag complexe visiospatial taken. Leeftijd gerelateerde vertraging is het
ergst in multiplicatieve visueel ruimtelijke taken.
Niet duidelijk hoe goed deze is onderbouwd. Cross-sectioneel onderzoek vond redelijk effect maar
longitudinaal vond een meer matig effect.
Belangrijk om te bedenken dat deze hypotheses ook samen kunnen werken! Geen van deze theorieen leggen uit hoe
precies die functionele activatie verandert?
Domein specifieke cognitieve veranderingen
• Mentale status --> heeft invloed op globaal cognitief functioneren, neemt af met leeftijd. Mensen met
hogere intelligentie en educatieniveau scoren vaak hoger
• Aandacht --> sustained, selective, divided attention of task-switching. Leeftijd gerelateerde vermindering in
aandacht kan zorgen voor minder goed cognitief functioneren. Ouderen hebben moeite met aandacht en
informatieverwerking wanneer info van verschillende bronnen komt (divided attention). Zelfde geldt voor
taak switching, maakt gebruik van controle processen bij executief functioneren.
• Executief functioneren --> zelfregulatie, doelgericht gedrag en effectieve organisatie van veel informatie.
Denk aan planning, inhibitie, verbale vloeiendheid. Belangrijk onderdeel: werkgeheugen. Veroudering heeft
grotere impact op werkgeheugen dan op korte termijn geheugen, omdat werkgeheugen meer gebruikt
maakt van cognitieve resources. Er wordt gedacht dat leeftijd gerelateerde verslechtering in werkgeheugen
komt door veranderingen in attentional control en inhibitie, waardoor het werkgeheugen snel afgeleid
wordt.
• Geheugen --> leeftijd heeft geen invloed op globale geheugen maar meer op verschillende kleine
onderdelen
o Episodisch geheugen: het geheugen van specifieke herinneringen vermindert met leeftijd, hoewel
inspannende componenten van geheugen over het algemeen meer worden beïnvloed door leeftijd
dan automatische componenten. Oudere mensen hebben meer moeite met het coderen van nieuwe
informatie, maar ook het ophalen (hangt af van hoeveel inspannende resources ervoor nodig zijn).
Herkenning is bvb passief dus makkelijker op te halen maar recollectie kost meer moeite en wordt
dus ook meer aangetast. Multiple choice toetsen zijn daarom makkelijker voor oudere mensen
omdat die gebaseerd zijn op herkenning.
De vermindering in effortful memory/inspannend geheugen komt waarschijnlijk door de inefficiëntie van
de frontale kwabben (frontal aging hypothesis)
o Semantisch geheugen: het geheugen van feiten en woorden verbeterd met leeftijd maar kan in laatste
stadium wel verslechteren. Dit is in contrast met fluid intelligentie (actieve probleem oplossende
vaardigheden)
o Autobiografisch geheugen: herinneringen aan eigen verleden (lijkt op episodisch, maar dan persoonlijker en
emotioneler) verslechtert ook? Autobiografische herinneringen met een meer semantische aard worden wel
beter onthouden dan autobiografische herinneringen met een episodische aard. Autobiografisch geheugen
wordt geassocieerd met bilaterale hippocampale activatie bij ouderen en linker hippocampale activatie bij
jongeren, dit is consistent met de leeftijd gerelateerde delateralizatie.
o Impliciet geheugen: geheugen waarbij een eerdere ervaring indirect invloed heeft op iemand's gedrag
zonder intentioneel ophalen of bewuste recollectie van een ervaring. Zwemmen, lopen, fietsen etc. over het
algemeen wordt dit niet beinvloed door leeftijd vergeleken met expliciet geheugen.
o Bekendheid (familiarity): gevoel van herkenning wanneer contextuele details missen. Dit is geen effortful
retrieval, en lijkt niet beinvloedt te worden door leeftijd. Kan bij ouderen wel zorgen voor valse
herinneringen omdat ze heel erg vertrouwen op deze bekendheid.