Week 1
1. De drie criteria van de wetenschappelijke benadering.
- Systematisch empirisme;
- Publieke verificatie;
- Oplosbare problemen.
2. De doelen van wetenschappelijk onderzoek.
- Ontdekken en beschrijven van verschijnselen, patronen en relaties.
- Verklaringen/theorieën opstellen, toetsen en evalueren.
3. De vier categorieën van psychologisch onderzoek en hun kenmerken.
- Descriptief: beschrijven wat je doet.
- Correlationeel: samenhang tussen twee dingen onderzoeken.
- Experimenteel: onderzoek om causale verbanden aan te tonen. (kenmerken komen later).
- Quasi-experimenteel: Onderzoek kunnen doen met minder zekerheid/controle → conclusie is dus minder
betrouwbaar.
4. De vijf fasen van de empirische cyclus.
- Observatie: er ontstaat een idee voor een onderzoek. Niet zo zeer wat er gaat worden onderzocht maar hoe je
het gaat onderzoeken.
- Inductie fase: toewerken naar algemene hypothese of theorie. Op basis van eerdere observatie een theorie
ontwikkelen.
- Deductie fase: algemene hypothese moet worden omgezet naar werkhypothese. Deze gaat worden onderzocht
in de studie.
- Toetsingsfase: fase waarin het onderzoek wordt uitgevoerd en de werkhypothese dus daadwerkelijk wordt
getoetst. Deze fase eindigt wanneer we conclusies hebben getrokken over onze eigen hypothese (verzamelen en
heel simpel bekijken van de data).
- Evaluatiefase: theorie hoeft niet per se fout te zijn, maar wat kan er beter / moet er anders.
Werkhypothese terug naar algemene hypothese.
5. Het verschil tussen een algemene hypothese en een werkhypothese.
Een algemene hypothese is een hypothese die zonder enige diepgang opkwam. De werkhypothese daarentegen
is een verder uitgedachte hypothese die daadwerkelijk zal worden getoetst.
6. Het verschil tussen een conceptuele en een operationele definitie.
Een conceptuele definitie is een definitie die heel letterlijk het begrip omschrijft. Een operationele definitie is
een definitie die duidelijk maakt hoe het begrip wordt gemeten/onderzocht.
7. Het verschil tussen bewijzen en ondersteunen van een theorie met behulp van onderzoek.
8. Het begrip variabiliteit met betrekking tot gedrag en mentale processen.
Gedrag kan variëren door de variatie aan invloeden op iemand.
9. Het begrip variantie als maat voor variabiliteit.
Week 2
1. De definitie van het begrip meten.
Aan die waarden of categorieën getallen toekennen, waarmee gerekend kan worden.
2. Het begrip variabele en de eisen die daaraan gesteld worden.
Datgene dat varieert, een verzameling waarden of categorieën. Moet uitputtend en wederzijds uitsluitend zijn.
3. De verschillende meetniveaus van variabelen en hun kenmerken.
1. Nominaal - de getallen worden gebruikt om groepen te onderscheiden, maar hebben op zichzelf geen waarde.
2. Ordinaal - de getallen geven een ordening aan, maar niet het verschil tussen de stappen.
3. Interval - de getallen geven een ordening aan, het verschil tussen stappen maar er is geen nulpunt.
4. Ratio - de getallen geven een ordening aan, het verschil tussen stappen en er is een nulpunt.
, 4. De vier vormen van dataverzamelingsmethoden in onderzoek naar gedrag en mentale processen
met de bijbehorende keuzes en dilemma’s.
1) Observatie -
a. Wat is de onderzoekssetting? - naturalistisch of kunstmatig
b. Weten deelnemers dat ze worden geobserveerd of niet? - openlijk of verborgen
c. Hoe wordt het gedrag precies geregistreerd? - 1) Verhalen (narratives) 2) Checklists 3) Tijdmaten: latentie
en duur 4) Observationele beoordelingsschalen
2) Fysiologische en neurowetenschappelijke methoden - gedrag, gedachten en emoties ontstaan uit processen in
zenuwstelsel
3) Zelfrapportage -
a. Vragenlijsten - goedkoop en anoniem, maar grote groep ook uitgesloten.
b. Interviews - controle en doorvragen, maar interviewers moeten niet sturen.
4) Archiefonderzoek - voor veel dingen geschikt, maar de onderzoeker heeft totaal geen controle.
5. De keuzes en dilemma’s bij het ontwikkelen van een meetinstrument.
6. De begrippen populatie en steekproef en hun onderlinge samenhang.
Uit een populatie, een groep, worden random mensen gehaald, steekproef, om onderzoek naar/mee te doen.
7. De verschillende soorten steekproeven met hun voor- en nadelen.
Kanssteekproef:
1. Simpele Random Steekproef (SRS) - uit de volledige groep worden mensen random gekozen, iedereen heeft
dezelfde kans om gekozen te worden
2. Systematische steekproef - elke zoveelste persoon wordt met regelmaat geselecteerd.
3. Gestratificeerde Random Steekproef - er worden groepen gemaakt gebaseerd op eigenschappen die invloed
kunnen hebben op de uitkomst. Vanuit deze groepen worden mensen gekozen zodat alle groepen
vertegenwoordigt zijn.
4. (Multistage) Clustersteekproef - men wordt in groepen ingedeeld waarna volledige groepen worden
geselecteerd voor het onderzoek.
Niet-kanssteekproef:
1. Gelegenheidssteekproef - elementen die makkelijk te bereiken zijn worden geselecteerd.
2. Quota steekproef - elementen worden op basis van beschikbaarheid in groepen ingedeeld en uitgekozen.
3. Doelgerichte steekproef - onderzoeker kiest elementen naar eigen inzicht.
Week 3
1. Het begrip psychometrie.
De wetenschap die zich bezighoudt met het evalueren van de kenmerken van psychologische tests.
2. De twee aspecten van de kwaliteit van een meting of meetinstrument: betrouwbaarheid en
validiteit.
Betrouwbaarheid: de mate waarin wordt gemeten zonder toevalsfouten. Heeft betrekking op de consistentie van
een meting.
Validiteit: de mate waarin gemeten wordt wat bedoeld is.
3. De verschillende vormen van betrouwbaarheid.
- Test-hertest betrouwbaarheid: dezelfde meting herhalen bij dezelfde participanten.
- Paralleltest betrouwbaarheid: gebruik een alternatieve meting bij dezelfde participanten
- Inter-item betrouwbaarheid/Interne Consistentie: Hebben alle delen van het meetinstrument met elkaar te
maken.
- (Inter-beoordelaar betrouwbaarheid):
4. De verschillende bronnen van toevalsfouten.
1) Tijdelijke toestanden - vb. moe.
2) Stabiele eigenschappen responden - vb. altijd eens of oneens.
3) Situationele factoren - vb. de omstandigheden in de testruimte.
4) Eigenschappen van instrument - vb. slecht geformuleerde vragen.
5) Fouten door onderzoeker - vb. foutief aflezen van antwoord.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper guusjevanwijk. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,92. Je zit daarna nergens aan vast.