LWEO ECONOMISCH BELEID EN WERELDECONOMIE 6VWO STOF. samenvatting gehele 6 vwo stof. moeilijke dingen en handige dingen om te weten staan uitgelegd+ begrippen.
Inhoud
1.2.2 De maatschappelijke geldhoeveelheid 1
1.2.3 het financiële toezicht van de centrale bank 2
1.3 inflatie 3
1.3.2 oorzaken inflatie 3
1.4 de uitvoering van het monetaire beleid. 1.4.1 het rente-instrument 4
1.5Ontwikkeling van de inflatie 10
: lees de kern van dit hoofdstuk door:
hoe centrale banken de economische groei kunnen bevorderen door ervoor te zorgen dat het vertrouwen van het
publiek in geld als algemeen aanvaard ruilmiddel zo hoog mogelijk blijft. De centrale banken voeren daartoe het
monetaire beleid uit, waarbij vooral het rente-instrument gebruikt wordt om zo de inflatie te sturen.
Banken moeten altijd geld lenen bij de centrale bank, waardoor de centrale bank de rente die banken aan het
publiek berekenen kan sturen.
Bij een te lage/hoge inflatie verruimt/verkrapt de centrale bank het monetaire beleid en daalt/stijgt de rente, om
zo de bestedingen te stimuleren/af te remmen en de inflatie aan te wakkeren/af te remmen. De meeste centrale
banken proberen het inflatiepercentage net onder de 2% te houden, omdat een klein beetje inflatie de
bestedingen aan de gang houdt en tevens een buffer vormt tegen deflatie.
Bij te hoge inflatie verliest het publiek het vertrouwen in geld als ruilmiddel. De laatste jaren ligt het
inflatiepercentage in de eurozone steeds te ver onder de 2%. Dit was voor de Europese Centrale Bank reden de
rente te verlagen tot 0%.
Monetair beleid= alle maatregelen die de ECB neemt om de koopkracht van de euro te stabiliseren
Functies van geld:
1. Ruilmiddel:
Hierbij is het belangrijk dat iedereen het accepteert en vertrouwt.
2. Oppotmiddel(spaarmiddel)
Hierbij is het belangrijk dat het zijn waarde op lange termijn behoudt.
3. Rekenmiddel
Het is makkelijk om de waarde van verschillende goederen en diensten te vergelijken omdat de waarde in
dezelfde eenheid is uitgedrukt (bv euros
Taak centrale bank: zorg dragen dat geld waarde behoudt
De koopkracht/reële waarde van het geld uitrekenen: RIC=NIC/PIC*100%
1.2.2 De maatschappelijke geldhoeveelheid
M1= de maatschappelijke geldhoeveelheid
M1= al het chartaal en giraal geld in handen van het publiek
het publiek= alle gezinnen en bedrijven samen. Exclusief de banken!
( zo hoort geld op een spaarrekening hoort hier niet bij omdat het niet direct besteedbaar is, moet namelijk eerst
overschrijven)
,M1 groeit= geldschepping.
geldhoeveelheid vergroten: 1. Chartaal geld: ECB→ banken→ door bv leningen komt dat geld bij het publiek. 2.
Giraal geld: geld uitlenen via bv de rekening-courant.
M1 daalt= geldvernietiging: als mensen hun geld op een spaarrekening zetten. Het geld is dan niet meer direct
beschikbaar, want moet eerst overschrijven van spaarrekening.
➔ M1 omhoog→ Bestedingen omhoog→ effectieve vraag wordt groter dan de productiecapaciteit(vraag
groter dan aanbod→ prijzen omhoog)→ (prijsstijgingen=)inflatie
➔ M1 omlaag→ Te weinig betaalmiddel→ bestedingen (Effectieve vraag)→vraag kleiner dan
aanbod→prijzen omlaag= deflatie
VB bepaal invloed op M1:
1. aflossen lening door Daan: M1 daalt omdat bank geen onderdeel is van publiek
2. Daan neemt 100 euro op van betaalrekening: M1 ongewijzigd
3. Daan zet 100 euro van spaarrekening op betaalrekening: M1 omhoog omdat spaarrekening geen onderdeel is
van M1
Chartaal=contant
Kredietverlening door banken is de grootste bron van geldschepping
1.2.3 het financiële toezicht van de centrale bank
Centrale bank (in Nederland is dat de Nederlandsche bank) houdt toezicht op fin instellingen (banken,
pensioenfondsen etc) om te zorgen dat zij hun verplichtingen kunnen na komen. Want als mensen geld kwijt raken
dat ze in bewaring hebben gegeven bij een fin instelling, kan het vertrouwen in geld verloren gaan.
Spaarders hebben een lage tijdsvoorkeur: stellen een deel van hun bestedingen uit naar later.
Leners hebben een hoge tijdsvoorkeur: halen bestedingen naar voren.
Banken faciliteren ruilen over tijd= intertemporele ruil
Rentemarge= het verschil tussen het rentepercentage dat de bank ontvangt van leners en betaalt aan spaarders.
Een bankrun is een situatie waarin veel rekeninghouders van een bank tegelijkertijd proberen om hun deposito's
of spaargeld op te nemen uit angst dat de bank insolvent of onstabiel is.
De bank heeft niet al het geld op korte termijn. Het geld zit in lang lopende leningen. De bank kan door het acute
tekort aan geld failliet gaan.
Door mensen meer vertrouwen te geven in het banksysteem en daardoor bankruns te voorkomen, is er een
gemeenschappelijk toezicht in de eurozone onder leiding van de Europese Centrale Bank (ECB) geassisteerd door
de centrale banken van de eurolanden zelf
Dit heet het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme.
Om het vertrouwen nog meer te vergroten is er ook het depositostelsel: tot een maximum van 100.000 wordt
vergoed aan rekeninghouders. als een bank failliet gaat. Nationale overheden moeten bijspringen als een te kort
is , in het garantiefonds daarvoor is.
Interbancaire lening= banken die tijdelijke te kort geld hebben die geld aan elkaar lenen.
Lender in last resort= banken die in noodsituaties bij de centrale bank lenen als laatste resort als alle andere
mogelijkheden al geprobeerd zijn. Voorwaarde is wel dat op lange termijn de lenende bank financieel gezond is.
,Moral hazard: risicoverhogend gedrag als ze niet direct risico lopen voor hun daden.
1.3 inflatie
ECB= heeft als doel gekregen te streven naar prijsstabiliteit (dus slechts 1 taak en geen andere taken→
enkelvoudig mandaat)
De Amerikaanse centrale bank (FED) heeft nog een extra doel naast prijsstabiliteit: zorgen voor max.
werkegelegenheid (via economische groei)→ dual mandaat.
Door inflatie daalt de koopkracht van geld: prijzen stijgen, je kan minder kopen van het geld.
Monetair beleid= alle maatregelen die de ECB neemt om de koopkracht van de euro te
stabiliseren. Hierbij gaat het om de reële waarde binnen de eurozone zelf (en niet tov
dollars etc)
Men streeft niet naar 0% inflatie maar naar iets onder de 2%--> Waarom een beetje inflatie goed is voor de
economie:
1. als de inflatie steeds 0% zou zijn, dreigt continue het gevaar van deflatie, bij deflatie is de prijsstabiliteit in
gevaar omdat mensen hun bestedingen gaan uitstellen omdat ze dan hopen/verwachten dat de prijzen nog
verder gaan dalen, hierdoor dalen de prijs etc etc.en is van prijsstabiliteit geen sprake meer.
2. Door de inflatie blijven mensen geld besteden: Als de prijzen stijgen gaan mensen nu hun aankopen doen als ze
verwachten dat het in de toekomst duurder wordt.
3. De schulden dalen in reëel waarde door inflatie. Hierdoor is het aantrekkelijker om te lenen om bestedingen te
financieren omdat je in reële zin minder hoeft terug te betalen.
4. Overlevingskans bedrijven is groter in tijden van crisis door inflatie. Als de vraag afneemt hebben bedrijven
minder opbrengsten om loonkosten te betalen. Mensen gaan dan vaak akkoord met een nominale toename van
het geld dat lager is dan de inflatie doordat ze geldillusie hebben: Het nominale inkomen wordt door inflatie niet
aangetast, maar het reële inkomen wel en daar houdt iemand die last heeft van geldillusie geen rekening mee..
2% inflatie ziet men ook als een kleine buffer vormt tegen deflatie, waardoor er bij een kleine daling van de inflatie
niet direct deflatie ontstaat en de ECB nog voldoende ruimte heeft om monetair beleid in te zetten.
1.3.2 oorzaken inflatie
2 redenen voor stijgende verkoopprijzen: stijgende productiekosten en stijgende bestedingen.
1. Kosteninflatie: verkoopprijzen omdat producten gestegen productiekosten doorberekenen in de
verkoopprijzen.
Vorm van kosteninflatie is looninflatie: lonen stijgen sterker dan APT, loonkosten per product stijgen, verkoopprijs
omhoog.
2. Bestedingsinflatie: producenten profiteren van relatief sterk stijgende bestedingen. Bij meer vraag en in eerste
gelijkblijvende productiecapaciteit, stijgen de prijzen.
Hierdoor wordt de bezettingsgraad hoger. Bezettingsgraad= hoeveel procent van de productiecapaciteit wordt gebruikt. Hoe hoger dit wordt hoe meer
moeite bedrijven hebben en zullen ze prijzen dus moeten stijgen--
We spreken van krapte op de arbeidsmarkt als de vraag naar werk groter is dan het aanbod. Openvacatures dus
Bij sommetjes om het reële BBP om te rekenen naar nominale BBP: reële BBP/prijsindex
kijk goed naar 1.11 c en e
, 1.4 de uitvoering van het monetaire beleid.
Een centrale bank heeft geen/nauwelijks mogelijkheden om produktiekosten te beinvloeden omdat de centrale
bank geen invloed heeft op bv CAO onderhandelingen, kosten van energie etc.
Als centrale banken inflatie willen sturen moeten ze dat doen door de bestedingen te
beïnvloeden door veranderingen in de rente. Zodat mensen gaan sparen of juist lenen.:
Verkrappend monetair beleid= als de ecb rente wordt verhoogd, mensen gaan
dan meer sparen, minder lenen→ M1 omlaag en bestedingen omlaag→
minder inflatie.
Verruimd monetair beleid= als de ecb rente wordt verlaagd, mensen gaan
minder sparen, meer lenen→ M1 omhoog dan meer uitgeven→ inflatie
omhoog.
Hoe werkt dat?
Alle instrumenten van de CB zijn gericht op de omvang van de liquiditeit van de banken.
→Hoe meer liquide middelen een bank heeft, hoe meer zij kunnen uitlenen (aanbieden), hoe lager de
geldmarktrente zal zijn.
→Minder liquide middelen bij een bank, betekent minder aanbod op de geldmarkt en veroorzaakt een hogere
geldmarktrente.
De ECB kan dit doen omdat zij monopolie heeft op het creëren van het basisgeld waardoor ze de rente en
omvang M1 in de eurozone kan sturen.
Basisgeld= chartaal geld (publiek en banken) en centrale bankreserves.
Hoe beïnvloedt de ecb de omvang van de liquiditeit?
1. Instrument ECB: Open-markttransacties
Open-markttransacties houdt in dat de ECB waardepapieren koopt van – of verkoopt aan de banken.
Door bijvoorbeeld staatsobligaties die banken hebben (soms tijdelijk) te kopen van de banken, krijgen de banken
de beschikking over meer basisgeld. Door deze ruimere liquiditeit zal de geldmarktrente kunnen dalen.
Andersom: Als de ECB obligaties verkoopt aan de banken moeten de banken in ruil basisgeld geven aan de ECB,
waardoor hun liquiditeitspositie verkrapt en de rente juist gaat stijgen.
2. Instrument ECB: Beleningsfaciliteiten
Banken kunnen en moeten op diverse wijzen geld lenen bij de CB. Hiervoor betalen zij rente aan de CB. Banken
moeten o.a. verplicht 1% van het geld dat zij uitlenen in reserve houden bij de ecb: de kasreserve. Dat tekort
moeten ze opnieuw financieren: herfinancieren tegen de zogenaamde REFI-rente (refinance) van de ECB.
Bij een monetaire verruiming zal de centrale bank de rente voor banken dus verlagen, waardoor het voor banken
goedkoper is om hun reserves op te bouwen. Ook zal de ECB het totaal bedrag van de herfinancierinsleningen
verruimen waardoor er meer basisgeld beschikbaar is.
→ Gewone banken kunnen dan meer geld uitlenen voor een lagere rente, waardoor de vraag naar leningen zal
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper michelleroos55. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,16. Je zit daarna nergens aan vast.