Boekje Levensloop
Hoofdstuk 1 keuzes
Consumptie= als de producten worden aangeschaft door de eindgebruiker. → Genieten van
het product is het doeleinde. Ze worden niet ingezet voor het productieproces
Investeren= als kapitaalgoederen worden aangeschaft door bedrijven → inzetten voor
productieproces.
Bij productie worden er keuzes gemaakt; maak je van hout een kast of papier?
Alternatief aanwendbaar: ze kunnen op meerdere manieren worden ingezet. Middelen zijn
altijd beperkter dan de behoeften. Geld, tijd, productie
Schaarste: Als er offer of inspanning moet worden geleverd om het goed te krijgen: brood.
Middelen:
1. Geld
2. Tijd
3. Producten
4. Productiefactoren; kapitaal, arbeid, natuur, ondernemerschap.
Vrijegoederen: goederen waarvoor geen schaarse middelen worden opgeofferd: Zonlicht
Brood is overal te verkrijgen maar is een schaars. De dingen waarmee je het maakt kunnen
niet meer worden ingezet voor de productie van een ander proces??
Een schaars goed kan gratis zijn: parfum samples etc.
1.3 het budget, wat koop je ervoor?
Budgetlijn geeft alle mogelijke combinaties tussen 2 dingen aan.
Stel je gaat naar de groenteboer met 5 euro. Een appel kost 0,50 cent en een sinaasappel
0,70 cent
Wat kun je allemaal kopen aan combinaties?
Punt 1➔ allemaal sinaasappels→ 5/0,70= 7.14 sinaasappels en 0 appels
Punt 2➔ allemaal appels=➔5/0,50= 10 appels en 0 sinaasappels
Nominaal inkomen: Het inkomen dat iemand verdient in euro’s uitgedrukt.
Reëel inkomen: koopkracht van het inkomen.
,1.4 de invloed van andermans keuze
Opofferingskosten= de gemiste opbrengst van het een-na-beste, niet gekozen, alternatief
(misgelopen plezier)
Deze spel theorie gaat ervanuit dat er tegelijkertijd beslissingen worden genomen door
spelers, zonder van elkaar te weten wat ze gekozen hebben, zonder overleg. Spelers zullen
opzoek gaan naar de strategie die voor hen het meest oplevert. Ongeacht de strategie van
de ander want die weten ze niet.
Simultaan= beslissen make tegelijkertijd met iemand zonder datje de keuze weet van de
ander.
Pay-off: de (verwachte) opbrengst van een keuze.
Pay-off matrix: een tabel waarin de pay-offs van elke combinatie van keuzes is weergeven.
Evenwicht = Bij het oplossen van een speltheorie zoeken we naar een evenwicht. Een
evenwicht is de voorspelling van de uitkomst van het spel.
Prisoner dilemma= een speltheorie, doordat partijen in hun eigen belang kiezen. Komt er
een uitkomst die voor beide partijen niet optimaal is. suboptimaal Nash evenwicht.
Een gevangenendilemma is een situatie waarbij het volgen van de dominante strategie door beide
spelers leidt tot een Nash-evenwicht met voor beide spelers een ongunstige uitkomst.
Dominante strategie=de strategie die het meeste oplevert, ongeacht de strategie van de
ander.
Nashevenwicht= ze kunnen hun opbrengst niet verhogen door alleen zelf van strategie te
wisselen, gegeven de keuze van de andere spelen.
In het Nash-evenwicht wisselen de spelers niet meer van strategie omdat ze al de beste
keuze hebben, gezien de keuze van de andere speler. Ze kunnen hun opbrengst niet meer
verhogen door alleen zelf van strategie te veranderen.
Als er 2 dominante strategieën zijn is er een Nash evenwicht
Ijs patat
Ijs 2 3 8 6
Patat 6 7 4 5
Geel zijn Nash evenwichten: beide spelers zullen niet meer van strategie wisselen. Dit is niet
altijd het beste voor beide partijen afzonderlijk.
Voor A: ijs → 2 of 8
patat →6 of 4
,Voor B: ijs -→ 3 of 6
Patat → 7 of 5
Als de partijen wel mogen overleggen speelt vertrouwen een grote rol. Als ze afspreken om
allebei iets te kiezen weet je niet zeker of de personen wel echt dat gaan kiezen, of dat ze
toch in eigen belang gaan kiezen.
1.4.4 bindende afspraken
Coöperatieve opstelling in een gevangenen dilemma kan ontstaan door bindende afspraken.
bindende afspraak= van tevoren beloof je een strategie te volgen.
Sociale normen en reputaties van mensen kunnen zorgen voor coöperatief gedrag.
Meeliftersgedrag/ free ridergedrag= profiteren van de inspanning van anderen. Dit kun je
oplossen door bekendmaken van namen van de freeriders, als ze niet meebetalen levert hun
dit reputatieschade op.
, Hoofdstuk 2. Risico-informatie
Transactiekosten: Al de tijd, geld en moeite die het kost om een transactie tot stond te
brengen. Het gaat dan vooral om de moeite die je moet doen om de kwaliteit te achterhalen
en de juiste prijs te bepalen. De verkoper van iets heeft ook transactiekosten: het kost bijv.
tijd om foto’s erop te zetten, de prijs te bepalen en met mensen onderhandelen. Bij
transacties met 2e hands spullen, zijn de transactiekosten hoger, dan bij nieuwe spullen. Dit
komt omdat meer tijd nodig is om informatie over de kwaliteit en de prijs te beoordelen.
Ruil= De koop van bijv. een scooter, worden eigendomsrechten uitgewisseld.
Een ruilactie mondt uit in een overeenkomst of contract. Dit kan mondeling zijn. Alleen is
een mondelinge overeenkomst moeilijk te bewijzen t.o.v. schriftelijk. Er bestaan in de
ruilhandel normen en waarden, regels waaraan beide partijen op vertrouwen.
Schriftelijkcontract= overeenkomsten staan zwart op wit.
Geen enkel contract waterdicht, altijd kan er wel iets onvoorziens gebeuren, waardoor een
van de partijen zich benadeeld voelt
Volledig contract= Als alle onverwachtse gebeurtenissen in een contract zijn opgenomen.
Volledige contracten bestaan alleen in theorie omdat het niet mogelijk is alle onverwachtse
gebeurtenissen van tevoren te bedenken en in een contract op te nemen. Partijen streven
wel naar volledigheid
Kopers en verkopers zoeken naar zoveel mogelijk informatie om zoveel mogelijke risico’s uit
te sluiten. Zo maken ze het contract zo volledig mogelijk. Dit betekent wel dat de
transactiekosten toe nemen (kost meer tijd etc.).
Als je een scooter wilt kopen zal je eerst veel informatie zoeken op internet om te voorkomen
dat hij een miskoop doet. Dit zijn de belangrijkste transactie kosten. Daarnaast zijn er nog
overdrachts- en onderhandelingskosten, kosten verbonden aan de overdracht van een
eigendom.
Naarmate de risico’s van een transactie groter zijn, nemen in het algemeen de transactie
kosten toe (of je een brood of een nieuwe auto koopt maakt wel uit).
Om de uitvoering van transacties makkelijker te maken en op die manier de transactie
kosten te beperken, hebben zich in de loop van de tijdnormen en waarden ontwikkeld
waarvan wordt verwacht dat iedereen zich eraan houdt.
Ook heeft de overheid regels opgesteld om de transactie kosten te beperken. Bijv.
eigendomsoverdracht regels. Ook stelt de overheid kwaliteitseisen en veiligheidseisen aan
producten. Doordat de consument de producten niet meer zelf hoeft te keuren, bespaar dat
tijd en dalen de transactiekosten.
Risicoaversie: is het vermijden van risico’s. Als je gaat beleggen i.p.v. sparen, dan neem je
risico en ben je dus niet risicoavers bezig.