Hfd 1 Oriëntatie op HBO-opleidinen: beroepen, methoden en technieken
Waarom maken MBO-ers een HBO-opleiding niet af o.a.:
persoonlijke omstandigheden
werk(druk)
fin. Beperkingen
Verschillen mbo (= praktijk → doen) en hbo (= zelfstandigheid)
gericht op leren en toepassen in de praktijk meer theorie en meer zelfstandig studeren
begeleiding gedurende studie en stage zelf nadenken over achtergrond bij theorie
begeleiding strak geregeld zelf aantonen dat u theorie begrijpt
opdrachten met nadruk op uitvoeren tempo is hoger, stof uitgebreider en complexer
studiestof gedoseerd gegeven + herhaling begeleiding reageert alleen op uw vragen/input
toetsen gericht op aantonen kent inhoud tijdens stage veel meer verantwoordelijkheid
theorie met nadruk op vertaling naar praktijk tijdens stage veel meer zelfstandigheid
rapporteren/bespreken met begeleider
theorie met nadruk op achtergronden
Dublin-descriptoren:
geven overzicht vh benodigde eindniveau voor opleidingen in HBO en Universiteit
Toelichting op termen in dat document:
Synthetiseren: info verschillende bronnen met elkaar in verband brengen/samenvoegen tot geheel
Multidisciplinair denken/handelen: bestudeert verschillende kennisgebieden→legt verbanden ertussen
Beroepsethiek: geheel waarden/normen waaraan professional zich moet houden bij uitoefening beroep
Reflectie: nadenken over en weten wat u doet, waarom, hoe en wat resultaat is → doel: leren
Evidence-bases handelen en denken: gebruikmaken inzichten wetenschap en toepassen in eigen
studie/werk → hangt nauw samen met onderzoekende houding
Innovatieve houding: vernieuwingsgericht → vooruit denken, kansen zien, out of the box
Organisatie vh HBO
MBO heeft kwalificatiedossiers → wat student kent en kan aan einde opleiding → door SBB (Stichting
Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven → onderwijsinstellingen en bedrijfsleven) ontwikkeld en
bijgehouden en door Min. OCW vastgesteld
Bij HBO-opleidingen wordt er gewerkt met kaders, waarin staat wat student moet kennen en kunnen in
hoofdlijnen → opleidingsinstituut mag “eigen” beroepsprofiel maken, waardoor het kan afwijken van
landelijke standaard → wel geaccrediteerd zijn door NAVO (= Nederlands-Vlaamse Accreditatieorg.):
1. een overheidsinstelling
2. 1x in 6 jaar worden HBO-opleidingen geaccrediteerd
3. eerst beoordeling door panel (vertegenw. Min. OCW en opleidingsinstit.) dan accreditatie
Type opleidingen na MBO (niet gelijk hbo-masteropleiding omdat gat te groot is):
1. Associate degree: (= Ad) zit tussen mbo4 en hbo-bachelor in; duurt 2 jr
2. Bachelor: duurt 4 jr; start met propedeuse (= voorbereiding/-opleiding; duurt 1 of 2 jr, evt.
doorstromen universiteit); titel toevoegen aan naam: B
3. HBO-master: doen alleen na afronding Bachelor; duurt 1 of 2 jr; meer praktisch en beroepsgericht;
verdieping v Bachelor; vaak combi met werken; opgeleid voor een beroep; titel toevoegen aan
naam: M
Bachelor-/mastermodel (sinds 2002)
Doel deze benamingen: herkenbaar en vergelijkbaar voor alle Europese opleidingen → daardoor makkelijker
aansluiting ertussen, meer uitwisselingsprojecten tijdens studie en makkelijker studeren/werken in
buitenland.
NLQF: Nederlands Kwalificatieraamwerk → beschrijven vh opleidingsniveau v studenten → vertaald v EQF
(= European Qualification Framework)
,Opleidingsniveau:
1. Deeltijd-hbo-studie: combi onderwijs op hogeschool en thuisstuderen
2. Duaal systeem: afwisseling studie en betaalde baan, waarbij studie en werk goed aansluiten
3. Voltijd-hbo-studie: 40 uur per week studeren; moeilijk combineren met werk
4. Afstandsonderwijs: zelfstandig thuis studeren; contact online en opdrachten online inleveren
DNA vd HBO-student – Taxonomie v Bloom:
Onderwijspsycholoog Bloom heeft manier ontwikkeld om verschillende kennisniveaus in te delen in de vorm
ve taxonomie (= indelen van individuen of objecten in groepen; vorm v classificatie) t.w.:
1. Onthouden: info reproduceren (behoren tot lage denkvaardigheden; behoort tot MBO)
2. Begrijpen: interpreteren v info (NIET uit hoofd leren) (idem)
3. Toepassen: in de praktijk (idem)
4. Analyseren van situatie en welke kennis erop toepassen (behoren tot hoge denkvaardigheden →
omdat ze moeilijker zijn; behoort tot HBO)
5. Evalueren v keuze
6. Creëren: staat boven de stof → nwe theorie ontwikkelen of bestaande verder ontwikkelen
Algemene HBO-competenties
Compententie: vermogen dat kennis, inzicht, houdingsaspecten en vaardigheden omvat om doel te bereiken
in concrete (taak)situaties)
Competentie met bijbehorende kenmerken:
1. Brede professionalisering
◦ zelfstandig/doelgericht samenwerken in team; ontwikkelt persoonlijke competenties (door
feedback en reflectie), toepassen kennis en inzichten; is ondernemend (initiatief nemen, risico
niet schuwen), actuele kennis en kan werken met concepten en onderzoeksresultaten
2. Multisiciplinaire integratie
◦ oplossingen bieden tbv verschillende disciplines beroepenveld en kan
kennis/houdings/vaardigheidsaspecten v verschillende disciplines goed integreren in werk
3. (Wetenschappelijke) toepassing
◦ relevante info verzamelen uit verschillende bronnen, kan het toepassen op
voorspelbare/betrouwbare manier
4. Transfer/brede inzetbaarheid
◦ kennis/inzichten/vaardigheden effectief in werk toepassen en overdragen op professionals
5. Creativiteit/complexiteit in handelen
◦ onduidelijk probleem omschrijven, oplossingen bedenken en buiten kaders denken
◦ formuleer complex probleem, mogelijkheden analyseren, gestructureerd aanpakken,
oplossingen ontwikkelen, toepassen en evalueren
6. Methodisch en reflectief denken en handelen
◦ geschikte methoden kiezen/toepassen; realistische doelen stellen; projectplannen
opstellen/beoordelen en reflecteren adhv verzamelen/analyseren info
7. Sociaal-communicatieve bekwaamheid
◦ correct en effectief op verschillende niveaus, goed zelfstandig en samen werken, goede eigen
inbreng, reflectie eigen gedrag, goed omgaan conflicten, meertalig vakliteratuur lezen en
volgens richtlijnen verslag/rapport opstellen
8. Basiskwalificering voor managementfuncties
◦ leidinggevende taken uitvoeren, planningen opstellen, instructies geven, voortgang project
bewaken, goed overleggen met professionals en werk verdelen/delegeren
9. Besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid
◦ juiste beroepshouding, dienstverlenend opstellen, respecteren ethische aspecten/handelen
Communicatie – De basis
proces waarbij een zender dmv een kanaal, tekens en signalen, gegevens ter beschikking tracht te stellen ve
ontvanger, met de intentie deze door hem te laten verwerken tot info met een door de zender bedoelde
betekenis (of Weten wat je wilt overbrengen, naar wie en hoe u dat het beste kunt doen).
Communicatieproces:
Zender → (Coderen) → Verzonden boodschap/Signalen & Tekens → (Kanaal) (Ruisbron) → Ontvangen
boodschap/Signalen & Tekens → (Decoderen) → Ontvanger
, Zender: 1) personele zender (spreekt namens zichzelf tot ontvanger(s))
2) institutionele zender (woordvoerder ve organisatie
Coderen: (= encoderen) zender zet gedachten/gevoelens om in boodschap in woord/beeld/lichaams-
taal. Vb: groenteman vindt: mensen moeten meer fruit eten → advert. met appel-afb. + tekst eet meer fruit
Ontvanger: degene waar boodschap bewust/onbewust terecht komt. Bij massa-comm. (tv, radio) is
iedereen een potentiële ontvanger; een klein deel is daadwerkelijke ontvanger, die op hun beurt weer niet de
bedoelde ontvangers hoeven te zijn. Vb loop winkelstraat → welke winkelteksten lees je/neem je op.
Decoderen: vertalen/interpreteren vd boodschap door ontvanger. Dit gebeurt op basis vh referentiekader
vd ontvanger (bepaald door opleidingsniveau/ervaringen met zender/gemoedstoestand)
Tekens/signalen: coderen/decoderen → omzetting in begrijpelijke tekens → zijn cultureel bepaald:
1. optisch (geschreven taal/beelden)
2. akoestisch (klanken/gesproken woorden)
3. mechanisch (handdruk/wegwerpgebaar)
Communicatie kan alleen slagen als ontvanger en zender elkaars taal begrijpen → landstaal en arbeidstaal
Kanaal: verbinding tussen zender en ontvanger → kabels (tel.), buizen, lijnen, lucht en internet
Boodschap: (= mededeling) inhoud die zender wil overbrengen naar ontvanger(s) (betekenis die zender
erin heeft gestopt en waarvan hij hoopt dat ontvanger die eruit zal halen)
Medium: transportmiddel dat gebruikt wordt om boodschap over te dragen → gesproken woord/brief/
advertentie. Ongelijk aan middel → vb: tv is medium met de middelen als NPO 1, RTL e.d.
Ruis: geheel v elementen die het communicatieproces kunnen verstoren
Soorten ruis 1): 1) Technische ruis: wegvallen van een (bel)signaal;
2) Fysiologische ruis: hoor- of schrijffouten;
3) Psychische ruis: iemand ziet bepaalde info (die volkomen juist tot hem komt) niet of hoort
of ziet het verkeerd, vanwege een bepaalde instelling/geestelijke situatie
Oorzaak:1) zender: verspreekt/verschrijft zich → onduidelijk coderen boodschap
2) gekozen medium: zetfouten in krant/wegvallen geluid tv/medium niet passend bij beoogd doelgr.
3) ontvanger: fysiek (→ lezen zonder bril) of psychisch (→ weinig interesse in boodschap)
4) omgeving: geluiden auto’s, geroezemoes restaurant, temperatuur (koud/warm)
Bestrijden: 1) versterk het signaal (bijv. zet microfoon harder)
2) herhaal het signaal
3) richt het signaal beter af op doelgroep (bijv. mailing ipv advertentie of 2 of meer verschil-
len de signalen voor zelfde doelgroep → schriftelijk bevestigen van tel. gemaakte afspraak)
4)controleer vergaderruimte op inrichting en omgeving op hinderlijke aspecten
Soorten ruis 2): 1) externe ruis:
factoren buiten communicatieproces → geluiden auto’s, geroezemoes restaurant, temp.
2) interne ruis:
factoren binnen het communicatieproces → microfoon valt uit tijdens presentatie
Reactie: als u iets tegen iemand zegt, verwacht u minimaal een reactie op de inhoud
Feedback: ontvanger geeft een reactie op de inhoud maar ook op uw houding en gedrag
Mondelinge communicatie – Gesprekstechnieken
Regulerende gespreksvaardigheden:
vaardigheden waarmee u doelbewust de regie vh gesprek in handen houdt en een gesprek zodanig stuurt
dat het qua inhoud en vorm aan zijn doelen beantwoordt. Regie vaak in handen van hoogst geplaatste
persoon en anders afspreken