Week 1
Hoofdstuk 3
De behoefte om ergens bij te horen is meestal sterker dan het verlangen om onafhankelijk van
anderen te zijn. Zodra leden zich bij een groep aansluiten, kunnen ze hun eigen doelen
nastreven (individualisme), maar moeten ze ook bijdragen aan het collectief (collectivisme).
Drie essentiële processen die een individu veranderen in een groepslid:
- Inclusie
- Collectivisme
- Identiteit
De NTB-schaal (need to belong) is een schaal van Leary en collega’s die het verschil in
drang om ergens bij te horen tussen mensen meet. Sociaal contact wordt hier beschreven als
een basisbehoefte.
Henry David Thoreau was het niet eens met deze theorie en ging om dit te bewijzen 2 jaar in
het bos leven.
Eenzaamheid is een cognitieve en affectieve toestand van ontevredenheid die het gevolg is
van weinig of onbevredigende relaties.
- Emotionele eenzaamheid: gevolg van het ontbreken van langdurige, betekenisvolle
en intieme relaties met iemand anders.
- Sociale eenzaamheid: komt voort uit het gevoel afgesneden te zijn van iemands
netwerk van vrienden, kennissen en groepsleden.
Lid zijn van een groep met uitgebreide onderlinge verbindingen tussen de leden beschermt
niet alleen tegen eenzaamheid, maar leden hebben ook een betere gezondheid, voelen zich
gelukkiger, kunnen beter omgaan met traumatische ervaringen en leven langer. De
betekenisvolle relaties zijn een must voor de werking tegen eenzaamheid.
Mate van scheiding: het aantal stappen of relaties dat nodig is om een persoon in het
netwerk te verbinden met een andere specifieke persoon in het netwerk.
Ostracisme: het uitsluiten van een of meer mensen uit een groep door het contact met de
persoon te verminderen of te verbreken, meestal door ze te negeren of expliciet te verbannen.
Gevolgen hiervan worden vaak bestudeerd met de “cyberball” techniek. De versie met echte
mensen, ontworpen door Kipling Williams, heet de “Ball-toss methode”. Een andere methode
is de "Life-Alone" -methode waaruit een persoonlijkheidstest komt dat de persoon
waarschijnlijk alleen zal eindigen.
Op uitsluiting kan je reageren met een fight-or-flight reactie, maar ook met een
tend-and-befriend reactie.
,Vrouwen geven zichzelf vaker de schuld bij afwijzing.
William’s tijdelijke need-threat model van ostracisme bestaat uit 3 fases:
- De reflexieve fase: gekenmerkt door veel negatieve gevoelens die allemaal aangeven
dat er iets mis is.
- De deliberatieve, reflectieve fase: de ervaring van afwijzing opnieuw bekijken, naar
een verklaring zoeken en, afhankelijk van deze analyse, een specifieke
gedragsstrategie aannemen om de negatieve effecten van uitsluiting te minimaliseren.
- De ontslagfase: als het niet mogelijk is om acceptatie te krijgen in deze of een andere
groep, zal dit leiden tot de berustingsfase (resignation stage): vervreemding,
hulpeloosheid en verlies van eigenwaarde.
We hebben een aangeboren behoefte om deel uit te maken van een groep, wat vaak het
kudde-instinct wordt genoemd. De evolutietheorie gaat ervan uit dat dit instinct deel
uitmaakt van ons DNA.
De sociometer theorie van Leary is een conceptuele analyse van zelfevaluatieprocessen die
theoretiseert dat eigenwaarde functioneert om psychologisch iemands mate van inclusie en
exclusie in sociale groepen te controleren. Eigenwaarde is een indicator van acceptatie en
wanneer onze eigenwaarde daalt, gaan we op zoek naar datgene waardoor we het risico lopen
op sociale uitsluiting.
Uitsluiting veroorzaakt een algemene stressreactie, verhoogde hartslag, verlaagde immuniteit
en stress gerelateerde hormonale reacties.
Inclusie veroorzaakt een andere reeks aan fysiologische gebeurtenissen: verlaagde hartslag
en bloeddruk en een stijging van de niveaus van het neuropeptide hormoon oxytocine, dat
geassocieerd wordt met positieve vormen van sociaal gedrag, waaronder vertrouwen en
sociale steun.
Vooral de dorsale anterieure cingulate cortex en de voorste insula worden geassocieerd
met de ervaring van fysieke pijnsensaties en andere negatieve sociale ervaringen. Pijnstillers
helpen dus ook bij uitsluiting.
Ostracisme bedreigt de volgende fundamentele behoeften van mensen:
- Erbij willen horen
- Behoefte aan controle
- Behoefte aan eigenwaarde
, - Behoefte aan een zinvol bestaan
Individualisme benadrukt de rechten, onafhankelijkheid en relaties met andere individuen
van het individu.
Collectivisme: benadrukt de groep of gemeenschap in plaats van elk individueel persoon.
Triandis benadrukt vier kernelementen in zijn theorie van individualisme - collectivisme:
1. Belang van sociale relaties.
2. Aanvaarding van sociale verplichtingen.
3. Gedeelde doelen.
4. Veranderingen in het zelfbeeld van groepsleden.
Er zijn twee soorten sociale relaties:
- Uitwisselingsrelatie: voornamelijk individualistisch. Benadrukt het uitwisselen van
bevredigende ervaringen en beloningen tussen leden. Deze relaties worden vaak
geleid door de norm van wederkerigheid die ervoor zorgt dat individuen iets van
dezelfde waarde die ze van anderen hebben ontvangen, willen terugbetalen.
- Gemeenschappelijke relatie: voornamelijk collectivistisch. Benadrukt het voldoen
aan de behoeften en belangen van anderen in plaats van het maximaliseren van het
eigen persoonlijke resultaat. Mensen met zo’n relatie zijn teleurgesteld als anderen
aandringen op het wederkerig geven van hulp.
Groepscultuur: de verschillende manieren waarop de leden van een groep hun ervaringen
weergeven, met inbegrip van wederzijds aanvaarde kennis, overtuigingen, rituelen,
gewoonten, regels, taal, normen en praktijken.
In collectivistische groepen wordt van individuen verwacht dat ze zich houden aan de normen
en sociale verplichtingen van de groep.
In individualistische groepen wordt van leden verwacht dat ze handelen vanuit hun eigen
overtuigingen en houdingen. Competitie wordt aangemoedigd en de nadruk op je eigen
mening kan leiden tot meer onenigheid en conflicten, dit is toegestaan.
Verschillende normen met betrekking tot de verdeling van middelen in samenlevingen:
- Gelijkheidsnorm (equity norm): beloningen worden onder leden verdeeld in
verhouding tot hun inbreng. Kenmerk van individualisme.
- Gelijkheidsnorm (equality norm): beloningen worden gelijk verdeeld over alle
delen. Kenmerk van collectivisme. Groep kan ook eisen dat de kosten zwaarder
worden gedragen door het individuele lid dat een probleem heeft veroorzaakt, omdat
de groep als geheel moet worden beschermd tegen de schade.
Persoonlijke identiteit omvat al die unieke kwaliteiten, eigenschappen, overtuigingen en
vaardigheden die de ene persoon van de andere kan onderscheiden.
, Sociale identiteit omvat al die kwaliteiten die voortkomen uit connecties en overeenkomsten
met andere mensen en groepen.
Individualisten (idiocentrics) spreken over hun afhankelijkheid, hun persoonlijke doelen en
hun uniekheid. Ze stellen hun eigen persoonlijke belangen en motivaties boven de belangen
en doelen van de groep.
Collectivisten (allocentrics) benadrukken hun banden met anderen. Ze zien hun
persoonlijkheid als een flexibel geheel van neigingen die kunnen veranderen wanneer een
persoon van de ene sociale situatie naar een andere gaat.
Bij het verklaren waarom mensen handelen zoals ze doen, schrijven individualisten gedrag
toe aan de interne, persoonlijke kenmerken van de persoon, terwijl collectivisten erkennen dat
de acties van mensen vaak worden bepaald door de sociale omstandigheden waar ze zich in
bevinden.
Individualisten komen vaker voor in westerse samenlevingen, terwijl Aziatische,
Oost-Europese, Afrikaanse en Midden-Oosterse landen meer collectivistisch zijn.
Triandis gelooft dat ongeveer 60% van de mensen in collectivistische culturen afhankelijk
van elkaar zijn, net zoals ongeveer 60% van de mensen in individualistische culturen
onafhankelijk zijn.
De theorie van optimaal onderscheidend vermogen van Brewer stelt dat individuen
streven naar een balans tussen drie basisbehoeften:
- De behoefte om geassimileerd te worden door de groep.
- De behoefte om verbonden te zijn met vrienden en geliefden.
- De behoefte aan autonomie en differentiatie.
De sociale-identiteitstheorie werd ontwikkeld door Henri Tajfel. John Turner en collega’s
die de oorzaken van conflicten tussen mensen die tot verschillende groepen behoren wilden
begrijpen. Eerst creëerden ze de minimale intergroepssituatie: bijeenkomsten van twee
groepen vrijwilligers zonder geschiedenis, zonder gezamenlijke toekomst en zonder hechte
band met elkaar. De groepen waren random verdeeld, maar er werd gezegd dat ze gebaseerd
waren op een irrelevant kenmerk zoals kunst voorkeur. Toen alle deelnemers anoniem geld
moesten verdelen, gaven ze voorkeur aan de ingroup boven de outgroup.
Het antwoord dat de sociale-identiteitstheorie gaf op de vraag waarom deze “puur
cognitieve” groepen de beslissing van de deelnemers nog steeds beïnvloeden, waren twee
cognitieve processen:
- Sociale categorisatie: het indelen van mensen, inclusief zichzelf, in categorieën. Vaak
gebeurt dit automatisch op basis van stereotypen.
- Sociale identificatie: houdt in dat men de groep als een verlengstuk van zichzelf
accepteert en zijn zelfdefinitie baseert op de kwaliteiten en kenmerken van de groep.
Naarmate de sociale identificatie toeneemt, gaan individuen denken dat hun
lidmaatschap van de groep van persoonlijk belang is.