EVERYDAY TALK + HOORCOLLEGES
HOORCOLLEGE 1 + HS 1 EN 2 VAN EVERYDAY TALK
context
Samenspel tussen communicatie (interacties, discourses) en samenleving (context, regels,
sociale orde) hierbij zit cognitie in het midden omdat we kennis hebben van de context.
Alleen is de context zo groot en dus is het niet stabiel. Context is niet objectief, het is
intersubjectief. Iedereen heeft een ander model
Wisselwerking tussen communicatie en samenleving: een communicatie-perspectief
Focal event vs. background: “The notion of context thus involves a fundamental juxtaposition
of two entities: (1) a focal event; and (2) a field of action within which that event is
embedded.” (Goodwin & Duranti, 1992, p. 3)
Organism vs. environment: Er is veel interactie, en de grens tussen organisme en omgeving
is vaak niet duidelijk: navigeren in context, percepties van context, vormgeven van context
Context is dynamisch (én vooraf gegeven): het kan context hervormen/veranderen/in stand
houden en het is doubly contextual. communicatie wordt gevormd door context of door
doelen bereiken door verandering (retorische perspectief).
We moeten kennis over de context en kennis over de kennis over de context van de ander
Om context te begrijpen moeten we kijken naar conceptualisation cues (wanneer iets ironie
is bv)
Context bestaat uit:
- Situationele context (setting)
- Extra-situationele context (algemene eigenschappen van de participanten)
- Paralinguïstische context/Behavioral context (non-verbale communicatie
- Co-tekst (omliggende tekst)
- Intertekstualiteit (tekstuele echo’s)
identiteiten
Verschil schema, scenario en script:
-> Schema van beschrijven van gezicht: ogen neus oren
-> Scenario= opeenvolgende handelingen die in een moment gebeuren (eerst eten, dan
betalen in restaurant)
-> Script= rol van een persoon
,contextualization cues = bepaalde kleine dingetjes die iemand doet die een context geven
aan de taal ( vaak hetzelfde tussen mensen met dezelfde sociocultural background) bv
manier van stemgebruik, accent, intonatie, woordkeuzes, houding
Verschillende mentale modellen (schema’s, scenario’s en scripts) worden geactiveerd tijdens
communicatie door contextualization cues
- Kennis over taalhandelingen
- Kennis over situatieframes (=frame van een bepaalde situatie eruit hoort te zien bv
vergadering, hoorcollege, koffiepauze. Een frame kan verschillen per persoon in een
gesprek als iemand andere intenties heeft van een gesprek. Wat we aan het doel zijn
zodat we de gebeurtenis in een bepaalde context kunnen plaatsen)
- Kennis over identiteiten (master, interactional, personal, relational)
identiteit= wie iemand is (karakter, personaliteit, attributen)
Identiteiten:
1. master identity = aspecten die stabiel zijn en niet veranderen; gender, etniciteit,
leeftijd, nationaliteit
2. interactional identity= een specifieke rol die iemand heeft in een communicatieve
context; beïnvloed door situationele context
3. personal identity= personaliteit van iemand (serieus, tolerant, agressief etc) ; neem je
mee van context naar context, maar kunnen wel veranderen
4. relational identity= de relatie diegene heeft met mensen ( equal, hostile, distant)
Identity-work= communicatie maakt de persoon en de persoon maakt de communicatie
Communicatie werkt alleen met voldoende common ground. Dan kunnen we informatie
veronderstellen (presuppose)
Tijdens communicatie monitoren we continu de kennis die de andere persoon heeft
(K-device)
Aan de hand van identiteit (groepslidmaatschap: taalkundig, epistemisch, en sociaal) kan
een inschatting gemaakt worden van welke mental models (=de productie en interpretatie
van communicatie door middel van ‘informatiepakketjes’) gedeeld worden
Attitudes zijn een centraal onderdeel van mental models, en die worden vaak ingegeven
door de ideologie van een groep. Ze zijn fundamenteel voor discursieve praktijken
Drijvende kracht achter interacties is face-work: Wens om als capabel te worden gezien, én
niet belemmerd te worden. Constant zijn we aan het monitoren of de interactie-orde niet
geschaad wordt.
- positive face = altijd verbindingen willen voelen met mensen om ons heen. Mensen
die met je gaan bemoeien. Capabel zijn. Aardig gevonden willen worden.
- negative face = soms willen we eigen keuzes maken, wens voor autonomie.
altercasten = iemand een bepaalde rol opleggen (bv iemand als onbetrouwbaar neerzetten)
, the cooperative principle = een guide over hoe mensen zouden moeten praten en
interpreteren
deze theorie is van Grice en hij bedacht de vier maxims (regels):
1. quantity maxim: hoeveelheid
2. quality maxim: waarheid
3. relevance maxim: relevantie
4. manner maxim: manier
Conversational implicatures = betekenisnissen die verschillen wat welke person ze komen
(je bent aardig betekent iets anders als ie van je lief komt of van je baas)
utterance= een simpele uitspraak
interactional meaning = de betekenis van een utterance voor de participanten in de situatie
waarin de utterance voorkwam. De betekenis van een utterance kan dus elke keer
veranderen in een ander gesprek
given vs given off:
- given= de betekenis die express wordt gegeven door iemand
- given off= de vibe die iemand uitstraalt
twee soorten cognitie in communicatie:
1. personal cognition = hoe individuele taalgebruikers subjectief taal en spraak
produceren en begrijpen
2. social cognition = sociaal gedeelde representaties van losse personen als deelnemer
van verschillende sociale collectiviteiten