Master Psychologie en Geestelijke Gezondheid: Klinische Forensische
Psychologie
Tilburg University
Collegejaar 2018 – 2019
Blok 2
Vak Forensische Psychopathologie
Literatuur Forensische Psychopathologie
,Forensische psychopathologie: artikel 1.
The comorbidity of personality disorder and clinical syndromes in prisoners.
Gevangenen vanuit Engeland en Wales werden geïnterviewd met de Schedule for Clinical
Assessment in Neuropsychiatry en de Structured Clinical Interview voor het gebruik van
de vierde editie van de DSM as-II persoonlijkheidsstoornissen. De meest prevalente as-II
stoornissen in de sample waren antisociale, paranoïde en borderline
persoonlijkheidsstoornis. Logistische regressie liet zien dat er veel comorbiditeit met as-I
én as-II stoornissen was bij degenen met de antisociale en borderline
persoonlijkheidsstoornis. Bij degenen met de narcistische persoonlijkheidsstoornis was
vaak comorbiditeit met andere as-II stoornissen, en de paranoïde en vermijdende
persoonlijkheidsstoornis met as-I stoornissen. Conclusies: bepaalde as-II stoornissen
hebben een verhoogd risico voor levenslange as-I stoornissen.
Introductie.
De aanwezigheid van comorbide stoornissen heeft verschillende invloeden. Bijvoorbeeld:
de prognose is slechter voor de behandeling van depressie, en bij psychose is er een
verhoogd risico op het plegen van antisociaal gedrag. Comorbiditeit wijst op het samen
voorkomen van onafhankelijke psychiatrische aandoeningen in een patiënt/ Caron en
Rutter stelde vier potentiële processen vast die kunnen leiden tot ‘true’ comorbiditeit:
1. Gedeeld risico.
2. Overlap tussen risicofactoren.
3. Wanneer het comorbide patroon bestaat uit een betekenisvol syndroom.
4. Wanneer de ene stoornis een verhoogd risico vormt voor de andere.
Anderzijds kan het ook zijn dat comorbiditeit te danken is aan het huidige systeem van
psychiatrische classifcatie. Wegens de comorbiditeit tussen as-II stoornissen wordt er
vaak gepleit voor het laten gaan van het categoriale classifcatiesysteem voor
persoonlijkheidsstoornissen.
Voorheen is comorbiditeit onderzocht binnen ziekenhuissamples, hoge risico samples en
gemeenschapssamples, maar het is nog onduidelijk of de bevindingen gegeneraliseerd
mogen worden naar de algemene populatie van de gevangenis. Een beter begrip hierin
kan helpen in het beslissingsproces over de service behoeften van gevangenen.
Methode.
Een vragenlijst werd afgenomen bij gevangenen in Engeland en Wales in 1997, met
proefpersonen in elk gevang. Er werd voor gezorgd dat iedere gevangenen een even
grote kans had om geselecteerd te worden. Het onderzoek werd verdeeld in twee fases.
Er werd in eerste instantie een interview afgelegd, de Structured Clinical Interview
questionnaire voor de vierde editie van de DSM ingevuld omtrent de as-II
persoonlijkheidsstoornissen. Daarnaast werd bij elke vijfde persoon een gedetailleerd
klinisch interview afgelegd. In fase twee werd er een follow-up interview gedaan. As-I
stoornissen werden vastgesteld door gebruik van Schedule for Clinical Assessment in
Neuropsychiatry.
Resultaten.
79% van de 496 geïnterviewde participanten waren mannen, met een gemiddelde leeftijd
van 28 jaar. De gemiddelde leeftijd van vrouwen lag op 31,9 jaar. 65% van de
gevangenen kregen één of meer as-II diagnoses, 35% voldeed aan de criteria van één
diagnostische categorie, 12% voor twee, 9% voor drie, 5% voor vier, 3% voor vijf, en 1%
voor zowel zes en zeven categoriale persoonlijkheidsstoornis diagnoses.
De meest prevalente diagnose was die van de antisociale persoonlijkheidsstoornis
(50,4%), paranoïde (22,6%) en borderline (18,3%). De grootste percentuele overlap was
tussen schizotypische en antisociale persoonlijkheidsstoornis (91% van de schizotypische
individuen kregen ook de andere diagnose), gevolgd door schizotypische en borderline
(82%), en histrionische en narcistische persoonlijkheidsstoornis (80%).
Middelenmisbruik was de meest prevalente as-I stoornis (55%). 18% leed aan een
depressie, en 11% had een angststoornis. De grootste percentuele overlap was tussen
,borderline en alcoholmisbruik (78% van degenen met de borderline diagnose had een
alcohol probleem).
Discussie.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis kwam het vaakst voor in de sample. Diagnostische
criteria hiervoor betrefen het overtreden van de wet, waardoor er een grote overlap is
met criminaliteit. Deze kende tevens een sterke associatie met borderline en
middelenmisbruik. Daarnaast was er een omgekeerde associatie tussen antisociale en
histrionische persoonlijkheidsstoornis. Wel kwam de associatie tussen antisociale en
paranoïde persoonlijkheidsstoornis naar voren.
Paranoïde en borderline persoonlijkheidsstoornis kende ook een grote prevalentie in de
studie. Diagnostische overlap werd gevonden tussen paranoïde en vermijdende
persoonlijkheidsstoornis en is mogelijk te verklaren door de gedeelde kenmerken van
hypersensitiviteit voor kritiek en angst voor de aanwezigheid van anderen. Borderline
kende een aanzienlijke as-II comorbiditeit met stoornissen van alle clusters.
Verder werden er associaties gevonden tussen OCD en as-I obsessief compulsieve
stoornis, alsook tussen de vermijdende persoonlijkheidsstoornis en verscheidede as-I
stoornissen. Ten slotte werd de associatie gerapporteerd tussen cluster C
persoonlijkheidsstoornissen en angststoornissen in psychiatrische patiënten.
De hoge prevalentie van as-II en levenslange as-I stoornissen is deels te danken doordat
een gevangenissample onderzocht werd. Zo is er eerder aangetoond dat individuen die
behandeld worden in speciale mentale gezondheids- en klinische verslavingssettings een
hogere kans hebben op het hebben van comorbide stoornissen.
Deze studie demonstreert dat de meeste gevangenen met een
persoonlijkheidsstoornisdiagnose voldoen aan verscheidene stoornissen, net zoals
samples van ziekenhuispatiënten. Het is echter niet duidelijk of dit een indicatie is voor
ware samenloop van discrete stoornissen, of dat dit komt door er niet in te slagen om
stoornissen precies te defniëren.
, Forensische psychopathologie: artikel 2.
Zorgstandaard persoonlijkheidsstoornissen.
Wat zijn persoonlijkheidsstoornissen?
Een persoonlijkheidsstoornis is een complexe psychiatrische stoornis, waarbij problemen
komen kijken op vlak van: identiteit (zelfbeeld), zelfsturing (het behalen van persoonlijke
doelen), en/of verbondenheid en intimiteit (interpersoonlijke relaties). Dit leidt tot ernstig
persoonlijk lijden en heeft negatieve gevolgen voor verschillende soorten domeinen zoals
werk, intieme relaties en andere sociale contacten. De problemen ontstaan vaak al in de
adolescentie en zijn vaak van lange duur.
Het vaststellen of er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis wordt gedaan door
gebruik te maken van de diagnostische criteria omschreven in de DSM-5; het
classifcatiesysteem van psychische stoornissen. In veel gevallen hebben mensen last
van meerdere persoonlijkheidsstoornissen tegelijkertijd comorbiditeit.
DSM-5 algemene criteria voor een persoonlijkheidsstoornis.
A. Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt
van wat binnen de cultuur van de betrokkene wordt verwacht. Dit patroon komt op 2
of meer van de volgende terreinen tot uiting:
o Cognities: manieren van denken, waarnemen en interpreteren van zichzelf,
andere mensen en gebeurtenissen.
o Afectiviteit: emotionele reacties zijn te veel of te weinig wisselend, te sterk of te
zwak, of ongepast.
o Interpersoonlijk functioneren: intimiteit en wederkerigheid.
o Impulsbeheersing: te weinig controle, of juist te rigide.
B. Het duurzame patroon is infexibel en komt tot uiting in een breed scala van
persoonlijke en sociale situaties.
C. Het duurzame patroon veroorzaakt klinisch signifcante lijdensdruk of beperkingen in
het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere
belangrijke terreinen.
D. Het patroon is stabiel en van lange duur, en het begin ervan kan worden herleid tot
op zijn laatst de adolescentie of de jonge volwassen leeftijd.
E. Het duurzame patroon kan niet worden verklaard als een uiting of gevolg van een
andere psychiatrische stoornis.
F. Het duurzame patroon kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische efecten
van een middel (drugs of medicijnen) of aan een lichamelijke aandoening (zoals een
schedeltrauma).
Naast deze algemene problemen op vlak van cognities, gevoelens, interpersoonlijk
functioneren en impulsbeheersing zijn er vaak bijkomstige klachten. Denk aan angsten,
depressie, verslaving, eetproblemen, etc. In dit geval spreken we van psychische
comorbiditeit.
Te onderscheidde persoonlijkheidsstoornissen.
De DSM-5 onderscheidt 10 persoonlijkheidsstoornissen, verdeeld over 3 hoofdclusters:
Cluster A persoonlijkheidsstoornissen.
- Paranoïde persoonlijkheidsstoornis : een aanhoudend patroon van wantrouwen en
achterdocht waarbij de motieven van anderen als kwaadwillend worden
geïnterpreteerd.
- Schizoïde persoonlijkheidsstoornis: een aanhoudend patroon van afstandelijkheid in
sociale relaties en een beperkt scala van emotionele uitingen.
- Schizotypische persoonlijkheidsstoornis: een aanhoudend patroon van direct gevoeld
ongemak in intieme relaties, met vervormingen in het denken en waarnemen, en met
excentriek gedrag.
Cluster B persoonlijkheidsstoornissen:
- Antisociale persoonlijkheidsstoornis : een aanhoudend patroon van gebrek aan respect
voor de rechten van anderen en schending daarvan.