Oefententamen Aansprakelijkheidsrecht 2019
Hieronder staan een aantal casus uit tentamens van het vak aansprakelijkheidsrecht
van de afgelopen jaren. Zij geven een idee hoe de tentamenvragen van dit vak
eruitzien.
Aan dit oefententamen kunnen geen rechten worden ontleend. Het gaat hier om
illustraties en meer niet. Dit oefententamen is ook niet representatief voor de omvang
van het echte tentamen, noch voor het aantal casus of het aantal vragen. Behoedt u
ook voor a contrario-redeneringen naar aanleiding van dit oefententamen (‘in het
oefententamen staat geen vraag over onderwerp X, dus over onderwerp X zullen dus
wel geen vragen worden gesteld’).
De antwoorden staan in een kader.
In cursief is kort weergegeven welke elementen het antwoord zou moeten bevatten. Het gaat
daarbij om de inhoud, niet om de vorm: allerlei vormen van antwoorden kunnen goed zijn,
het is de inhoud die telt.
Casus 1
Omdat Hein de hele dag moet werken heeft hij zijn vriendin Martien gevraagd om zijn
hond, een labrador genaamd Guus, uit te laten. Martien neemt de hond mee naar het
park en laat de hond daar enige tijd vrij rondrennen in het zogenoemde
‘hondenlosloopgebied’. Op het moment dat Martien en Guus op het punt staan het
hondenlosloopgebied te verlaten komen ze Dirk tegen met zijn (aangelijnde) hond
Jip, een Amerikaanse Staffordshireterriër. Guus, die (nog) niet was aangelijnd, is
naar Jip toegelopen, waarop Jip Guus in zijn nek bijt en hem hevig heen en weer
begint te schudden (‘prooischudden’). Guus probeert Jip terug te bijten, maar omdat
Jip hem bij zijn nek beet heeft, lukt het hem nauwelijks om Jip te raken. Omdat het
Dirk niet lukt om Jip onder controle te krijgen en Martien vreest voor het leven van
Guus, besluit zij in te grijpen. In haar (uiteindelijk) geslaagde poging Guus te
bevrijden, raakt het bovenste vingerkootje van haar linker wijsvinger door een
hondenbeet geamputeerd.
Vraag 1 (9 punten)
Stel dat komt vast te staan dat Guus het vingerkootje heeft afgebeten. Wie zou u
Martien adviseren om aan te spreken voor deze schade en op welke grondslag?
Hein op basis van art. 6:179 BW. Op grond van artikel 6:179 BW kan Hein als bezitter van de hond
Guus in beginsel aansprakelijk worden gehouden voor de schade van Martien. In casu is sprake
van verwezenlijking van gevaar dat schuilt in de ‘eigen energie’ van het dier en het onberekenbare
element dat in die energie ligt besloten (het dier volgde niet louter een commando). Tenslotte dient
bezien te worden of een eventueel beroep op de tenzij-clausule nog aan aansprakelijkheid van Hein
1
,in de weg zou kunnen staan. Dat is niet het geval; als Hein de gedragingen van Guus in zijn macht
had gehad en bewust zou hebben toegelaten, zou hij aansprakelijk kunnen worden gehouden op
grond van artikel 6:162 BW. De tenzij-clausule vindt dus geen toepassing.
Conclusie: Hein kan met succes aansprakelijk worden gehouden op basis van art. 6:179 BW.
Stel dat niet komt vast te staan wie van de honden het vingerkootje heeft afgebeten.
Martien besluit Dirk aan te spreken voor haar schade. Dirk verweert zich met de
stelling dat zij dan eerst maar heeft te bewijzen dat het zijn hond Jip was die de fatale
beet heeft uitgedeeld.
Vraag 2 (8 punten)
Hoe oordeelt u over het verweer van Dirk?
Dat verweer zal geen succes hebben.
Hier kan art. 6:99 BW worden toegepast.
Vast staat dat beide honden bijtgedrag vertoonden op het moment dat Martien tussenbeide kwam.
Jip beet immers Guus en Guus maakte happende bewegingen. Dit bijtgedrag van de beide honden
maakt dat, indien dit voor een derde tot schade lijdt, hun bezitters voor deze schade aansprakelijk
zijn op grond van artikel 6:179 BW. Nu niet is komen vast te staan welke hond het vingerkootje
heeft afgebeten is er sprake van alternatieve causaliteit: de schade van Martien kan het gevolg zijn
van twee gebeurtenissen (het bijten door Jip en het bijten door Guus), voor elk waarvan een
andere persoon aansprakelijk is, terwijl niet vaststaat door welke gebeurtenis zij is veroorzaakt.
Dit betekent dat artikel 6:99 BW op deze situatie van toepassing is en dat op Dirk, als één van de
mogelijk aansprakelijke personen, hoofdelijk de verplichting rust om de schade te vergoeden, tenzij
hij bewijst dat niet Jip, maar Guus degene was die het vingerkootje heeft afgebeten.
Stel dat komt vast te staan dat Guus het vingerkootje heeft afgebeten. En stel dat
Martien en Hein levenspartners waren en dat Guus hun gezamenlijke hond was.
Martien besluit hun gezamenlijke WA-verzekeraar aan te spreken waarbij zij verwijst
naar het Hangmat-arrest waarin, zo stelt zij, is bepaald dat medebezitters elkaar over
en weer kunnen aanspreken wanneer schade is veroorzaakt door iets dat in
gemeenschappelijk bezit is.
Vraag 3 (8 punten)
Hoe oordeelt u over de stellingname van Martien?
Die stelling vindt geen steun in het recht. In het arrest Paard Imagine of Hangmat II (HR 29
januari 2016, NJ 2016, 173) is bepaald dat de regel van het Hangmat-arrest niet doorgetrokken
kan worden naar art. 6:179 BW.
2
,Casus 2
Deze zomer vertrekt de beroemde wielrenwedstrijd de Tour de France vanaf de stad
Utrecht en de voorbereidingen voor dit evenement zijn in volle gang. De Franse
organisator van de Tour de France, de Société du Tour de France (STF), is samen
met de speciaal voor deze gelegenheid opgerichte Stichting Grand Départ Utrecht
(SGDU), verantwoordelijk voor het uitzetten van het parcours door de stad. Een van
de punten van bespreking tussen STF en SGDU was de vraag of het wel veilig zou
zijn om het parcours door de nauwe doorgang onder de domtoren te laten lopen. De
Domtoren is uiteraard het icoon van de stad Utrecht, en beide partijen hechten grote
waarde aan de mooie tv-beelden die het zal opleveren als de renners het tunneltje
onder de domtoren uit komen rijden. Het tunneltje is smal – 3,8 meter om precies te
zijn – maar de Tour de France loopt wel vaker over smalle wegen, zo argumenteert
STF tegen een aarzelende SGDU. Uiteindelijk besluiten STF en SGDU gezamenlijk
om het parcours toch onder de domtoren door te laten lopen.
In de week voor de officiële start van de Tour de France wordt een wielerwedstrijd
van Utrechtse amateurwielrenners georganiseerd die het Tour de France-parcours
door stad rijden. Als een peloton van 65 wielrenners zich door het smalle tunneltje
onder de Domtoren probeert te wurmen komt het tot een massale valpartij. Bij de
ingang van de tunnel fietst mede-wielrenner Klaas Bacx tegen Johan de Wit aan,
Johan valt en slaat met zijn hoofd tegen de muur van de Domtoren. Ondanks zijn
fietshelm loopt Johan ernstig hersenletsel op.
Vraag 1 (8 punten)
Johan spreekt Klaas Bacx aan tot vergoeding van zijn schade. Klaas vraagt om
rechtsbijstand aan de advocaat mr. Prutser. Prutser verweert zich namens Klaas met
een beroep op overmacht. Zal dit verweer slagen en zo nee, hoe kan Klaas zich
mogelijk wel verweren?
Overmacht is een begrip uit artikel 185 WVW en dat artikel is hier niet van toepassing: het gaat
om een aanrijding tussen twee fietsers, er is geen motorrijtuig bij betrokken. Tussen partijen is
niet artikel 185 WVW maar 6:162 BW van toepassing. Het juiste verweer is dat sprake is van een
sport- en spelsituatie waarin een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid geldt; met andere
woorden: de stelling dat niet onrechtmatig is gehandeld (Natrappen- arrest; HR 28 juni 1991, NJ
1992, 622). Op grond van de toedracht zoals beschreven in de casus lijkt dit verweer zeker kans
van slagen te hebben. Dat bij een wedstrijd de ene wielrenner tegen de ander aanfietst lijkt, zeker
onder de omstandigheden zoals hier gesteld, niet snel onrechtmatig te zijn.
Vervolg casus:
Johan spreekt ook STF en SDGU (deze organisaties organiseerden ook de wedstrijd
voor amateurwielrenners waarbij Johan ten val kwam) aan tot vergoeding van zijn
3
, schade. STF en SDGU stellen niet aansprakelijk te zijn. Volgens hen was geen
sprake van een gevaarlijke situatie: de Tour de France gaat wel vaker over smalle
wegen.
Vraag 2 (10 punten)
Bespreek de kans van slagen van de vordering van Johan tegen STF en SDGU.
Het gaat hier om de vraag of sprake is van onrechtmatige gevaarzetting. Omdat STF en SDGU
geen medesporters maar organisatoren van de wedstrijd zijn, geldt niet de verhoogde drempel bij
sport- en spelsituaties (zoals bijvoorbeeld werd beslist in het Turnster-arrest; HR 6 oktober 1995,
NJ 1998,190), maar dienen ‘gewoon’ de Kelderluikcriteria (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136) te
worden toegepast om te beoordelen of er sprake is van (onrechtmatige) gevaarzetting.
1. Waarschijnlijkheid dat schade zal ontstaan
2. Aard en omvang van de gevreesde schade
3. Bezwaarlijkheid van voorzorgsmaatregelen
4. Aard van de gedraging
1. kans dat het mis zou gaan: zeer groot. Dat de Tour de France wel vaker over smalle wegen gaat,
lijkt niet relevant: een wielerwedstrijd over smalle weg laten lopen levert niet dezelfde mate van
gevaar op als een wielerwedstrijd door een nauwe tunnel laten lopen
2. ernst van de dan te ontstane schade: ernstig, want letsel
3. bezwaarlijkheid van voorzorgsmaatregelen: niet bijzonder bezwaarlijk, want eenvoudig om te
beslissen niet door de tunnel te laten rijden
4. Aard van de gedraging: waarschijnlijk sprake van commerciële activiteiten.
Conclusie: de kans dit hier geoordeeld kan worden dat sprake is van (onrechtmatige)
gevaarzetting, en dus van aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW, is erg groot.
Vervolg casus:
Een van de documenten waarop Johan zich beroept is een instructieboek voor de
organisatie van wielerwedstrijden, uitgegeven door de Europese wielerfederatie,
waarin onder andere te vinden is dat een wielerwedstrijd beter niet door passages
smaller dan 4 meter kan worden geleid, althans niet zonder uitgebreide
veiligheidsmaatregelen zoals in het instructieboek omschreven. Dergelijke
veiligheidsmaatregelen waren in Utrecht niet genomen. Volgens STF en SDGU is het
instructieboek niet relevant omdat er geen officiële veiligheidsvoorschriften in staan.
Vraag 3 (8 punten)
Bespreek dit verweer van STF en SDGU.
4