SWK 7, orthopedagogiek
Hoorcollege 1: normaal of niet normaal?
Wat is ontwikkelingspsychopathologie?
- In de ontwikkelingspsychopathologie wordt het ontstaan en verloop van psychische
stoornissen onderzocht
o Ontwikkelingsopgaven als uitgangspunt (leeftijdsadequaat gedrag)
o Een dynamisch gezichtspunt (mensen met een stoornis hoeven er niet
evenveel last van te hebben, omgevingsfactoren zijn belangrijk)
o Vroeger en nu
o Een uniek individu met unieke ervaringen (kind-, gezins-, en
maatschappijfactoren)
Classificatie
- Classificatie: onderscheid maken en indelen
- Zoals onderscheid tussen allerlei soorten organismen of psychische stoornissen.
Deze zijn onderverdeeld in verschillende categorieën.
- Beschrijvingen van gedrag
DSM-classificatiesysteem
- DSM: diagnostic and statistical manual of mental disorders, handboek voor
psychische stoornissen
- Internationaal gebruikt handboek, maar het wordt uitgegeven door ‘the american
psychiatric association’ dus het boek is wel wat meer westers georiënteerd.
- Indeling van gedrag op grond van (innerlijke en uiterlijke) kenmerken
o Innerlijk: gevoelens (angst, somberheid)
o Uiterlijk: wat je ziet aan het gedrag (druk gedrag, agressie)
- Het basisprincipe is beschrijving van een stoornis
- DSM-5 is een classificatiesysteem, ook al lijkt het in de titel meer op een diagnostisch
handboek.
- Een andere omschrijving van classificatie is herkenning
DSM-systematiek
- DSM werkt traditioneel met het vaststellen van wel of geen stoornis
o Je hebt het of je hebt het niet, een beetje een stoornis kan niet volgens DSM
- Dimensioneel denken: in DSM-5 wordt voor het eerst onderscheid gemaakt:
o Lichte, matige of ernstige vormen van een stoornis, hoe meer symptomen,
hoe ernstiger de stoornis.
Differentiaaldiagnose en comorbiditeit
- Bij het vaststellen of een kind een psychische stoornis heeft, spelen tegelijkertijd nog
2 vragen:
o Hoe zeker ben ik van mijn zaak? Welke stoornissen lijken erop en kan ik deze
op grond van argumenten uitsluiten? à differentiaaldiagnose
§ Het niet vaststellen van een stoornis, een verkeerde stoornis
vaststellen of een onterechte stoornis vaststellen kan grote negatieve
gevolgen hebben voor kind en gezin
§ Er is veel overlap tussen stoornissen, kenmerken die je bij
verschillende stoornissen terugziet.
§ Secundaire problemen die niet te maken hebben met de stoornis die is
vastgesteld.
, o Welke andere problemen of stoornissen gaan vaak samen met de stoornis die
ik heb vastgesteld? à comorbiditeit
§ Zeker bij kinderen en jeugdigen eerder regel dan uitzondering
§ Een kind met slechts 1 psychische stoornis is uitzonderlijk
§ Denk ook aan comorbiditeit met lichamelijke ziektes en sociale
problemen
Diagnostiek
- Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment van de ontwikkeling gekregen?
- Waarom blijven juist deze klachten bestaan?
- Wat zegt het over het kind en het gezin dat deze klachten zijn ontstaan en blijven
bestaan?
- Gebaseerd op theorie en interpretatie
- Eerste stap naar hulpverlening à het is een voorwaardelijke stap: na diagnostiek
volgt (eventuele) hulpverlening.
Korte samenvatting:
Classificatie: wat is er aan de hand?
Diagnostiek: waarom en hoe is dat gekomen?
Hulpverlening
- 3 factoren vergroten de kans dat er een beroep gedaan wordt op hulpverlening:
o De ernst van de problemen
§ Bepalen van de ernst
• Criterium 1: als iets afwijkt van het gemiddelde, normaal-
abnormaal als statistische norm. Dit zegt nog niks over of er
iets mis is of dat er iets aan gedaan moet worden.
• Criterium 2: als iets afwijkt van het ideaal, dit kan niet/soms/wel
een probleem zijn. Zegt nog niks over dat er iets mis is of dat er
iets aan gedaan moet worden.
• Criterium 3: als er sprake is van een stoornis, onbegrijpelijk
gedrag? een ziekte? een herkenbaar beeld?
• Criterium 4: integratie, is er sprake van een probleem in de
adaptatie? Leeftijdsadequaat gedrag, ervaren van lijden.
o De leeftijd van het kind, hoe ouder het kind, hoe sneller er hulp wordt gezocht.
Als het kind jong is, is er nog veel variatie in gedrag en signaleer je minder
vaak probleemgedrag (peuters die allemaal druk zijn, maar hebben niet
allemaal ADHD)
o Combinatie van kindproblemen en gezinsproblemen
Criteria ernst (naar Rutter)
- Bij de ontwikkelingsleeftijd passend?
- Intensiteit (opvallend heftig, met grote gevolgen)
- Frequentie en duur (recent of langdurig)
- Verstoring functioneren?
o Sociale beperkingen
o Schoolprestaties
o Belemmering/verstoring verdere ontwikkeling
- Situatie gebonden of algemeen?
- Past het bij de (socio)culturele achtergrond?
- Op zichzelf staand of reactie op een gebeurtenis
- Leidt het probleem tot psychosociale stress? (kind, gezin, maatschappij)
- Zijn er gedragingen die normaal niet voorkomen in de ontwikkeling? (die wijzen op
een bepaalde stoornis)
,Middelen van diagnostisch onderzoek
- Gesprek, observatie, psychologische tests, lichamelijk onderzoek
- Epidemiologie: kennis van wat we normaal vinden in de leeftijdscategorie wordt
afgezet tegen het abnormale gedrag. Daarom is kennis van zowel het gemiddelde als
de pathologie belangrijk!
DSM voordelen
- Standaardiseren (wereldwijd), maakt onderzoek doen makkelijker
- Onderlinge communicatie
- Vergelijkbaarheid in onderzoek
- Kunnen ontwikkelen van testmateriaal om afgesproken criteria te toetsen
- Kunnen ontwikkelen en onderzoeken van behandelingen
- Link naar wetenschappelijke literatuur
- Kan begrip en erkenning opleveren
DSM nadelen
- Niet leeftijdsspecifiek genoeg
- Beperkte betrouwbaarheid van classificaties
- DSM-5 is nog steeds vrij categorisch
- Risico op stigmatisering
- Verklaring zoeken voor probleemgedrag is belangrijker voor hulpverlening dan
classificatie. Classificatie zegt niks over de oorzaak.
, Hoorcollege 2: voeding- en eetstoornissen bij jonge kinderen
Normale ontwikkeling van leren eten
- 3 fasen in de ontwikkeling van leren eten
o De zoog- en zuigfase: het drinken wordt geregeld door de voedingsreflexen.
Als je bijvoorbeeld over de wang van een baby gaat, zoekt het automatisch
naar de borst. Baby’s in de couveuse krijgen ook vaak zondevoeding. Tot een
maand of 6/7, hebben ze een soort wurgreflex en ademen niet tijdens het
drinken.
o De overgangsfase: naast halfvast voedsel ook nog borst- of flesvoeding. Er is
meer gestuurd slik en kauw gedrag nodig om het halfvaste voedsel te kunnen
eten. Deze fase gaat tot 1,5 jaar ongeveer.
o Mee-eten wat de pot schaft: eten wordt wel fijngesneden of geprakt. Kind
ontwikkelt voorkeuren en afkeer. Zuur en bitter zijn lastige smaken voor jonge
kinderen.
Wat weten we over hoe kinderen leren eten?
Biologische factoren 1
- Voorkeur voor zoet en zout voedsel
- Bang voor nieuw en onbekend voedsel, dus afwijzen van onbekend voedsel is een
normaal ontwikkelingsproces.
Biologische factoren 2
- Gepredisponeerd om aan hoogenergetische voedingsmiddelen de voorkeur te geven
(= met hoog vetgehalte).
- Eetgedrag wordt effectief geregeld bij keuze uit verschillende soorten gezond
voedsel. Maar bij ongezond eten (koekjes, snacks) à te veel eten
Borstvoeding
Voordelen:
- Belangrijk voor hechting (op elkaar afstemmen, tast, geur)
- Kent meer smaken: afhankelijk van wat moeder gegeten heeft. Op langere termijn
lijkt het dat de borstgevoede kinderen daarom eerder nieuw eten accepteren dan
flesgevoede.
- Meer controle voor het kind: daarom waarschijnlijk minder kans op obesitas.
- WHO 2011 advies: tot 6 maanden exclusief borstvoeding. Daarna borstvoeding naast
vaste voeding tot 2 jaar of ouder.
Verschil tussen voedingsproblemen en eetproblemen
- Voedingsproblemen
o Het gaat om de relatie tussen opvoeder en kind (je gaat het kind voeden)
o Leeftijdsgrens bij ongeveer 6 jaar
o Geen individueel kenmerk maar een relatiekenmerk
- Eetproblemen
o De persoon is een zelfstandige eter
o Maakt zelf keuzes en beslissingen
o Individueel kenmerk
Voedingsproblemen
- Minder kans op problemen bij borstgevoede kinderen
- De sociale context (modellen) heeft grote invloed op wat kinderen willen eten (zien
eten doet eten)
- Strikte controle van ouders heeft op langere termijn een negatief effect op het
eetgedrag van het kind (zowel controle op vermindering als op vergroting van
calorieopname)