Feniks H1 t/m H10
H1 tijd van jagers en boeren
- tempeleconomie: de koning was de belangrijkste priester. De tempel
was een centraal punt waar offers en oogst werd verzameld
- de eerste mensen. Evolutie: langzame ontwikkeling waarbij
aanpassing een rol speelt. Collectief leren: kennis doorgeven door
middel van taal
§1.1 van jagers verzamelaars naar boeren
- levenswijze: eerst nomadisch, in kleine groepen op zoek naar
voedsel. Later kregen ze tijdelijke onderkomens. De carrying
capacity van een gebied is de draagkracht, de verhouding van het
aantal voedselbronnen en het aantal mensen.
Het klimaat was van invloed voor de jacht. In het paleolithicum, de
oude steentijd, werden veel stenen jachtwerktuigen en gereedschap
gebruikt
- Neolithische revolutie: de landbouw werd belangrijker
Waarom?
Meer kennis over groen
Bevolkingsgroei zorgde voor een voedseltekort
Het klimaat veranderde, het werd natter en warmer, dat betekende
voedsel in overvloed in de natuur
Het rondtrekken was daarom niet meer nodig, dus er ontstonden
dorpen
Koudere periode -> minder groen in de natuur, dat betekende dat ze
zelf graan gingen verbouwen in de vruchtbare halve maan. De
Natufiërs moesten wel: toename van de bevolking en een kouder
klimaat, dus minder jacht. daardoor ontstond een voedseltekort en
gingen ze aan landbouw doen en ze gingen vee houden.
- Landbouwsamenleving -> introductie van de landbouw ->
sedentair leven -> boerderij
Geen groot sociaal verschil, maar ze hadden wel meer bezittingen
dan de nomaden en ze hadden andere werktuigen
§1.2 dorpen en stadstaten
- Prehistorische culturen: benaming werd pas later bedacht voor
de culturen omdat er nog geen schrift was. Deze volken werden
vernoemd naar de plek of een bekende vondst. Ieder volk start de
historie op een ander moment, vanaf dat ze het schrift gaan
gebruiken
- Eufraat, Tigris, en Nijl: De vruchtbare halve maan -> regen en
vruchtbare grond. Er woonden veel mensen, de boeren gaan naar de
rivier en leggen akkers aan bij de rivier, want er was weinig
neerslag, dus legden ze kanaaltjes aan naar de akker,
, irrigatielandbouw. Doordat de rivier overstroomde, zette het een
laagje vruchtbaar slib af op de akkers. De boeren met een grote
oogst krijgen meer macht en worden leiders over het
irrigatiesysteem, zo ontstaat het koningschap
- Stadstaten: Ontstaan door de bevolkingsgroei door de
irrigatielandbouw. Stadstaten zijn grote nederzettingen die over het
platteland en omliggende kleine nederzettingen heersen.
Kenmerken:
Meerderheid was boer
Monumenten
Hiërarchische opbouw
Polytheïsme
Ontstaan van beroepen: er werd genoeg voedsel verbouwd dus er
waren geen extra boeren meer nodig, mensen gingen zich op
andere dingen specialiseren.
- Spijkerschrift en hiërogliefen: de samenleving werd steeds
complexer, dus er moesten dingen worden opgeschreven. Eerst
karakterschrift, herkenbare tekeningen. Later het syllabisch schrift,
teken voor elke klank. Schrijvers hadden veel aanzien omdat niet
iedereen kon schrijven.
§1.3 de eerste staten
- Staatsvorming: stadstaten gaan samenwerken onder 1 koning,
regels en een hoofdstad. Als een staat de macht verliest, is dat een
kans voor een andere staat om de macht te grijpen en zichzelf te
versterken
- Machtige heersers: de macht van de farao of de koning was
gebaseerd op:
Ambtenaren en leger: De ambtenaren voerden de wetten uit
en het leger kon de vijand verslaan
Belastingsysteem: voor bouwwerken en loon voor de
ambtenaren en het leger
Propaganda: standbeelden en versieringen
De farao was een zoon van de god Ra
- Leven en dood: voor elk natuurverschijnsel was een god. De offers
werden gebracht in tempels. De Egyptenaren dachten dat er na de
dood een paradijs was. Daarom werden de doden een mummie, de
ziel zou elke dag terug naar het lichaam komen om aan te sterken.
In Mesopotamië dachten ze dat er na de dood een onderwereld zou
zijn.
- Eenheid in Egypte: het leven was mogelijk door de bevloeiing van
de Nijl. Het dijkwezen gaf eenheid, dat waren de afspraken over
watergebruik. Irrigatie en hoofdsteden zorgden ook voor eenheid. De
Farao was de leider van de politiek en de godsdienst. Door deze
dingen ontstond de natiestaat
,H2 tijd van Grieken en Romeinen
§2.1 politiek en burgerschap in de Griekse wereld
- Een wereld van Griekse stadstaten: er was geen eenheid en
Griekenland bestond uit zelfstandige staten, poleis. Dat waren
dorpjes met het omliggende platteland. De bewoners voelde zich
niet uitsluitend bewoner van een polis, er was wel eenheid onder de
Griekse beschaving en cultuur:
Vereren van de zelfde goden
Zelfde taal
Zelfde heldenverhalen
Zelfde vijand
Bevolkingsgroei en een voedseltekort zorgden voor verspreiding van
de cultuur. De bewoners gingen een nieuwe plek zoeken aan de
andere kant van de zee, zo ontstonden koloniën. Ze bleven wel
contact houden met de moederstad. Het alfabet ontstond door
aanraking met andere culturen.
- Burgerschap en vormen van bestuur:
Er waren verschillende regeringsvormen per polis:
Monarchie: koning door erfopvolging. Soevereiniteit ->
niemand stond boven de koning
Aristocratie: kleine groep adel. Door rijkdom konden ze
wapens betalen en bescherming bieden. Deze verhouding
kwam onder druk door toenemende welvaart. Ze maakten
aanspraak op het burgerschap, de politieke rechten, door een
volksvergadering
Tirannie: alleenheerser met onbeperkte macht
Oligarchie: kleine groep wijze mensen
- De Atheense democratie: de macht lag bij het volk met
burgerschap. Slaven, vrouwen en immigranten mochten niet
deelnemen aan de politiek. Belangrijke functies werden verdeeld
door een loting. De raad van 500 mocht voorstellen doen en de
volksvergadering moest er over stemmen. Het was een vorm van
directe democratie. Bij het schervengericht mochten ze een nam op
een scherf zetten, en de naam met de meeste stemmen werd
verbannen
- Het einde van de zelfstandige staten: veroorzaakt door de
onderdrukking van de perzen. Griekenland wint de oorlog en krijgt
een sterker zelfbewustzijn. Athene en Sparta vormden hegemonie,
een overheersende invloed. het hellenisme was de Griekse cultuur
buiten Griekenland
§2.2 wetenschappelijk denken
Athene Sparta
Denken Doen
Handel Landbou
, w
Hoge Lage
cultuur cultuur
Filosofie X
Vloot Leger
Democrati Aristocrat
e ie
Stadstaat Milt staat
- Athene: centrum van de cultuur en de wetenschap
Kunstenaars, schrijvers en dichters woonden in Athene. Athene was
bekend door de filosofen: Socrates, Plato en Aristoteles. De
wetenschap ontstond door het onderzoeken van de werkelijkheid en
het waarnemen door logisch te denken. Socrates ondervroeg
mensen, hij zij: omdat je niks zeker weet. Plato en Aristoteles
richtten een school op
- Denken over natuur en gezondheid: eerst lag de oorzaak van
verschijnselen bij de Goden in de mythen. Daarna zochten
wetenschappers naar een natuurlijke oorzaak. De natuurfilosofen
gingen uit van een oerstof. Atoma waren onzichtbare kleine deeltjes
die niet meer verder te delen waren, dat ontdekte Democritos. Onze
gevoelens en het geweten kwamen nog wel bij de goden weg.
Pythagoras zag de wereld in getallen en verhoudingen. Hippocrates
dacht na over gezondheid. Eerst zorgde god voor genezing, later
werden er artsenscholen gesticht. Als de verhouding van de
lichaamsvochten was verstoord, werd je ziek
- Denken over mens en samenleving: Herodotus was een
geschiedenisschrijver. Hij hield feiten en meningen gescheiden. De
Sofisten waren rondtrekkende filosofen, ze overtuigden anderen van
hun standpunten.
- Griekse wetenschap in Alexandrië: het museion was een
tempelcomplex met een bibliotheek voor de geleerden. Theorie en
praktijk vallen samen door discussie en studie. Ook deden ze aan
experimenteren en onderzoek. De Pharos was de vuurtoren.
§2.3 het imperium Romanum
- Van stad tot imperium: het romeinse rijk was ontwikkeld, als je
daar buiten kwam was alles primitief. Volgens een legende is Rome
gesticht door Romulus en Remus. In 509 VC was de laatste koning
weg en ontstond een republiek waarin de adel de meeste macht
had. Het rijk werd steeds groter door de honger naar macht en
status. Voordelen van een groot rijke waren:
Meer belasting
Meer landbouwgrond
Meer slaven
Nadat Carthago was verslagen, breidde het rijk zich veel uit. Bij het
imperialisme draaide het er om, om zo veel mogelijk mensen,