BuiteNLand Hoofdstuk 3: Klimaten 1 HAVO/VWO
Les 1: Klimaten wereldwijd
De tekst bespreekt het verband tussen weer en klimaat, en hoe dit varieert afhankelijk van
geografische breedte. Bij lage breedtes, dichter bij de evenaar, overheersen klimaten zoals
het tropisch regenwoudklimaat, savanneklimaat, steppeklimaat en woestijnklimaat. Deze
hebben een voorspelbaar, warm weer het hele jaar door, met verschillen in neerslag.
Op hogere breedtes, zoals in Nederland met een gematigd zeeklimaat, en landklimaten, is er
meer variatie tussen seizoenen, met grote temperatuurverschillen tussen zomer en winter.
Verder naar het noorden zijn er klimaten zoals het toendraklimaat en poolklimaat, waar de
temperaturen extreem laag kunnen zijn, en de grond bevroren blijft. Deze klimaten hebben
zowel zomer- als winterseizoenen, met variaties in temperatuur en groeiseizoen. De
geografische breedte speelt een belangrijke rol in het bepalen van het klimaat en het weer in
verschillende gebieden over de hele wereld.
Kernwoorden:
1. Weer: De dagelijkse toestand van de atmosfeer, zoals regen, zonneschijn, bewolking,
wind, en temperatuur.
2. Klimaat: Het gemiddelde weerpatroon van een bepaalde regio over een langere periode,
zoals een paar decennia.
Relaties en verbanden:
• De geografische breedte beïnvloedt het klimaat.
Hoe dichter bij de evenaar, hoe warmer het klimaat over het algemeen is.
• Lage breedtegraden (dicht bij de evenaar) hebben meestal tropische klimaten, met
regenwouden, savannes, of steppen.
• Hogere breedtegraden (verder weg van de evenaar) hebben meer gematigde of koude
klimaten, met seizoenen zoals zomer en winter.
• De nabijheid van water (zoals de zee) kan het klimaat matigen, zoals het gematigde
zeeklimaat in Nederland.
, BuiteNLand Hoofdstuk 3: Klimaten 1 HAVO/VWO
Oorzaken en gevolgen:
• Lage breedtegraden hebben voorspelbaar warm weer, maar verschillen in
neerslagniveaus.
• Hogere breedtegraden hebben meer variatie tussen zomer en winter, met een korter
groeiseizoen en extreme kou op de polen en hooggebergten.
Uitleg van klimaten
1. Tropisch regenwoudklimaat: Een klimaat dat vochtig en warm is, met veel regen
gedurende het hele jaar.
2. Savanneklimaat: Een klimaat met een droge en natte periode, waarbij grassen en
struiken gedijen.
3. Steppeklimaat: Een klimaat met weinig regenval en voornamelijk grassen en struiken.
4. Woestijnklimaat: Een klimaat met zeer weinig regenval en vaak alleen zand en rotsen.
5. Gematigd zeeklimaat: Een klimaat met milde temperaturen en neerslag, beïnvloed door
de nabijheid van de zee.
6. Landklimaat: Een klimaat met grote temperatuurverschillen tussen zomer en winter en
weinig neerslag.
7. Toendraklimaat: Een klimaat met een korte zomer en een lange winter, waar bomen niet
meer groeien en de grond bevroren blijft.
8. Poolklimaat: Een klimaat met extreem koude temperaturen, waar de grond permanent
bevroren is.
De geografische breedte en nabijheid van water bepalen het klimaat van een regio, wat op zijn
beurt het weer beïnvloedt dat je kunt verwachten.