Inhoudsopgave
Samenvatting Dovenstudies...................................................................................................................2
2 Doof en zo........................................................................................................................................2
3 Cultuur en cultuuroverdracht..........................................................................................................2
4 Identiteit en socialisatie...................................................................................................................4
5 Paradigma’s......................................................................................................................................5
6 Geschiedenis Dovengemeenschap..................................................................................................6
7 Geschiedenis onderwijs aan doven..................................................................................................7
8 VN Verdragen en NGT erkenning.....................................................................................................9
9 Bowling in stilte.............................................................................................................................11
10 Dovengemeenschap....................................................................................................................12
11 Arbeid en vrije tijd.......................................................................................................................13
12 Deaf Gain en Beeldvorming.........................................................................................................13
13 Culturele expressie & Deaf Art.....................................................................................................14
1
,Samenvatting Dovenstudies
2 Doof en zo
Kan een globale beschrijving geven van de dovengemeenschap. (wie, hoeveel, verschillen in
doelgroepen/identiteiten).
Doven, slechthorenden en kinderen die zijn opgegroeid met dove ouders.
0,1 % bevolking doof, 10% auditieve beperking.
Verschillende mate van doofheid; bij geboorte of later doof.
Doof met hoofdletter D.
Heeft basiskennis over hoe doven en slechthorenden leven, wonen, werken en gebruik maken van
technische middelen.
Tolken NGT of NMG, teletekst 888, teksttelefoon/telefoonversterker (jaren '80 en '90), Tolkcontact
(teletolk), Flits- en trilwekker, flitsbel, smart watch/ waarschuwingshorloge, signaalhond,
schrijftolken, laptop/tablet/telefoon.
Weet welke organisaties/websites er zijn en kan activiteiten vinden bedoeld voor de
praktijkopdrachten.
Dovenschap.nl, Bartsmale.nl (dovenagenda).
3 Cultuur en cultuuroverdracht
Kan een globale beschrijving geven van het begrip: 'cultuur' en dit nader uitleggen.
Cultuur is het min of meer samenhangende geheel van voorstellingen, opvattingen, waarden en
normen die mensen zich als lid van hun maatschappij door middel van leerprocessen hebben
verworven, dat in hoge mate hun gedrag beïnvloedt, waardoor zij zich onderscheiden van de leden
van andere maatschappijen.
Kan de 3 belangrijkste elementen van ‘cultuur’; 'symbolen', 'waarden en normen', en
'vaardigheden' benoemen en deze begrippen uitleggen aan de hand van voorbeelden.
Symbolen: Betekenis die wordt toegekend aan waarneembare zaken, die iets abstracts
vertegenwoordigen. Om een cultuur uit te beelden (bv. tulp, peace-teken of een omgekeerde vlag).
Denotatie: De letterlijke betekenis (bv. koffie is drank).
Connotatie: De figuurlijke betekenis (bv. koffie is bezoek).
Waarden: Meer of minder bewuste collectieve voorstellingen omtrent wat mensen als goed en juist
en daarom ook als nastrevenswaardig beschouwen.
Normen: Min of meer bindende verwachtingen inzake het handelen of niet-handelen door de leden
van een samenleving of groepering.
(Bv. veiligheid is een waarde en snelheidslimiet is een norm).
Vaardigheden: Zijn de gewoonten en routines die bepalend zijn. Vaardigheden die bij de cultuur
horen (bv. Verjaardagskalenders, fietsen, zuinig leven (taal, gedrag, codes).
Kan ‘subculturen’, ‘contraculturen’, ‘dominante culturen’ en 'minderheden' beschrijven en de
verbanden benoemen tussen deze begrippen.
Subcultuur: Een subcultuur is een cultuurpatroon dat in bepaalde opzichten afwijkt van, maar in
andere opzichten overeenkomt met het grotere culturele geheel waarbinnen de subcultuur van een
bepaalde groepering in de samenleving voortkomt (bv. Christendom met Hervormden en Katholiek).
Contracultuur: Onder contracultuur wordt een cultuurpatroon verstaan dat ontstaat in en uit
conflictsituaties en/of onder als frustrerend ervaren sociale omstandigheden. Zo’n cultuurpatroon is
een reactie op bestaande opvattingen, waarden en normen, en bestaande (machts)verhoudingen, en
een vorm van protest en verzet tegen de dominante cultuur (bv. vastgoedeigenaren en krakers).
Dominante cultuur: Groepering met eigen cultuurpatroon die in de samenleving de toon aangeeft.
Heersende ideeën en heersende materiële (bv. ABN).
2
, Minderheden: specifieke vorm van een subcultuur, heeft geen worteling in dominante nationale
cultuur. Cultuur is meegebracht van elders. Van oorsprong niet ontstaan door conflict, maar kan wel
protestkarakter meebrengen.
Verband hiertussen: Is allemaal onderdeel van dominante cultuur of verzet hiertegen.
Kan uitleggen wat Deafhood inhoudt.
Term komt van Paddy Ladd (2003). Beschrijft Deafhood als een identiteit. Hij benoemt het een
proces, niets vaststaand. Betreft sterke identiteit onder dove mensen, waarbij de trots en eigenheid
van het doof zijn de boventoon voert.
Doofheid: Wijst in de richting van ‘niet functionerende oren (dit is statisch).
Doofzijn: Benadert de holistische identiteit van een doof persoon. Immers, doven zijn meer dan
alleen maar hun ‘defecte’ oren (dit is een proces).
Kan uitleggen wat er wordt bedoeld met: 'materiële' en 'immateriële' cultuur.
Materiële cultuur: Fysieke objecten en artefacten van een samenleving (bv. gebouwen, kleding en
gereedschappen).
Immateriële cultuur: Abstracte aspecten van een cultuur (bv. ideeën, overtuigingen, taal, muziek en
tradities).
Kan beschrijven hoe 'cultuur' verworven wordt en uitleggen of deze 'aangeleerd' of 'aangeboren'
wordt.
Cultuur wordt verworven door interactie met de samenleving en wordt aangeleerd door sociale
omgeving en ervaringen, niet aangeboren.
Kan uitleggen wat er wordt bedoeld met: 'cultuur is gemeenschappelijk, normatief bezit'.
(Dr. H. De Jager/ Dr. A.L. Mok, Dr. Berkers (2014:264)
Cultuur wordt gedeeld binnen een gemeenschap, het omvat normen, waarden en gedragingen die
door de gemeenschap als geldig en belangrijk worden beschouwd. Cultuur wordt collectief
vastgesteld en is normatief, wat betekent dat het bepaalt wat als juist of acceptabel wordt
beschouwd binnen die gemeenschap. Er is sociale controle binnen de gemeenschap, dit houdt in dat
positieve acties worden beloond, terwijl negatieve acties worden bestraft.
Kan uitleggen waarom cultureel relativisme ons kan behoeden voor etnocentrisme.
Door cultureel relativisme leren we dat er geen absolute standaard is om culturen te beoordelen en
moedigt het tolerantie en begrip aan voor diversiteit. Cultureel relativisme, het besef dat elke
samenleving haar eigen normen en waarden heeft, helpt ons te voorkomen dat we in etnocentrisme
vervallen. Etnocentrisme is het idee dat de eigen cultuur superieur is aan andere culturen.
Kan de drie dimensies: (tijd, geografische & sociale ruimte) van cultuuroverdracht nader uitleggen.
Tijd: Cultuur evolueert door de generaties heen, waarbij traditionele normen en waarden veranderen
of aan nieuwe omstandigheden worden aangepast.
Geografische ruimte: De omgeving waarin mensen leven beïnvloedt hun cultuur, met unieke
kenmerken, hulpbronnen en klimaatomstandigheden die bijdragen aan regionale diversiteit.
Sociale ruimte: Cultuur wordt overgedragen in sociale contexten, zoals binnen families,
gemeenschappen en instituties, waar interacties met anderen normen, waarden en gedragingen
beïnvloeden.
Kan benoemen in welke situatie er sprake is van: 'enculturatie', 'acculturatie' en 'marginalisatie'.
Enculturatie: Het aanleren en verwerven van de (sub)cultuur van de samenleving of het milieu waarin
men geboren wordt.
Acculturatie: Het later alsnog aanleren en verwerven van een andere (sub)cultuur of elementen
daaruit.
Marginaliteit: Het zich bevinden op de grens van twee samenlevingen met ieder een eigen cultuur,
die op belangrijke punten niet alleen van elkaar verschillen, maar zelfs tegenstrijdig zijn.
Integratie: Makkelijk schakelen tussen eigen cultuur en dominante cultuur.
Assimilatie: Eigen cultuur gaat verloren en er wordt geheel meegegaan met dominante cultuur.
Segregatie: Afzet tegen dominante cultuur, sterk behoud van eigen cultuur.
3