Toepassing van onderzoeksmethoden en statistiek
College 1: Data-verzameling (kwalitatief)
5 soorten data-verzameling:
- Interviews
- Focusgroepen
- Observaties
- Bestaande data
- Etnografisch onderzoek
Bij kwalitatief onderzoek formuleren we geen hypothesen
Kwalitatieve interviews
1. Gestructureerde interviews = survey
2. Ongestructureerde/semi-gestructureerde interviews = kwalitatieve interviews
Verschillende vormen van interviews zijn:
- Face to face = tijdrovend, maar grote opbrengst
- Telefonisch = kleine tijdsinvestering, gemis van informatie
- Online = kleine tijdsinvestering, gemis van informatie, gebrek aan controle
- Go-along = dynamischer, informatief op meerdere wijzen, lastig te managen
- Etnografisch
Vraag-antwoord model van Tourangeau in stapjes:
1. Als de vraag bij de respondent binnenkomt moet de respondent de vraag begrijpen
(comprehension)
2. De respondent bedenkt wat de interviewer wilt weten, ophalen van informatie (retrieval)
3. Daarna gaat het over de respondent die bepaalt welke onderdelen hij/zij wilt delen als
antwoord op de vraag (judgment)
4. Als laatste wordt het antwoord bedacht, wat wil ik delen met de interviewer (response)
Als interviewer faciliteer je op volledige processen door vragen te stellen (inhoud) en te motiveren
(relatie/rapport). Rapport is het vertrouwen tussen interviewer en respondent.
De onderdelen van een interview
- Stage 1: Aankomst en introductie (kom professioneel over)
- Stage 2: Introductie onderzoek (hoe zit het onderzoek in elkaar)
- Stage 3: Begin van het interview (vertrouwen opbouwen)
- Stage 4: Tijdens het interview (wat diepere vragen)
- Stage 5: Einde interview (als je alle vragen hebt, je rondt het netjes af)
- Stage 6: Na het interview (wat ga je doen met de data)
Doorknob effect = het moment dat de spanning eraf is, kan je ineens belangrijke informatie
herinneren
Je gebruikt interviews wanneer je ervaringen wilt weten. Je kan dan onderzoek doen naar een
individu, individuele visies
,Focus groepen
Dit is geen groepsinterview (het gesprek loopt via de moderator). Het gesprek loopt via de
participanten van de focusgroep. Data wordt gegenereerd door interactie. Laat de participanten
luisteren, reflecteren, over hun standpunt nadenken.
Groepssamenstelling en grootte
- Heterogeen vs. homogeen
- Vreemden, bekenden of bestaande groepen
- Groepsgrootte
Dit is afhankelijk van het onderwerp, de sensitiviteit/complexiteit, de breedte/diepte van de
discussie en de populatie die betrokken is bij het onderzoek
Fasen van een focus groep
1. Forming = je komt bij elkaar en herkent dat je
bij elkaar hoort
2. Storming = conflicten (er is een stilte), er
wordt gezocht naar een structuur
3. Norming = afspraken maken
4. Performing = proberen het doel te
bereiken
5. Adjourning =
Als de afspraken niet werken in de performing
fase, dan ga je terug naar de stroming fase. Zorg
dat er nieuwe normen worden vastgesteld.
Om dit te begeleiden kan je een aantal stappen
in je focus groep zetten:
1. Introductie en basisregels vaststellen
2. Individuele introducties
3. Openingstopic
4. Discussie
5. Afronding discussie
Vormen van focusgroepen:
- Two-way = je splitst de groep in tweeën
- Dual moderator = twee moderatoren
- Dueling moderator = twee moderatoren die het voortouw nemen in de discussie (ze zijn
het met elkaar oneens en nemen twee kanten)
- Respondent moderator = kijken naar het groepsproces
- Online focus groepen = chat room, bulletin board
Je gebruikt focusgroepen als je veel stakeholders hebt. Een discussie over mogelijke rol en invloed
wilt hebben. Of als je wilt leren van gesprekken en discussies
Eliciteren en de topic list
Het uitlokken van antwoorden. Dit doe je door
- Probes = je bent iemand aan het porren omdat je meer van diegene wilt weten (stilte,
ongerichte aanmoediging, vraag naar uitweiding/uitleg, reflectie)
- Prompts = je grijpt in en introduceert een nieuw onderwerp
,Eliciterende materialen
- Vignetten = de respondent leest een kort verhaaltje waar je het vervolgens over kan hebben
- Bestaande data
- Gemaakte data
- Foto-elicitatie
Topic list = outline van hoofdvragen, sub onderwerpen en prompts (en probes)
- Onderwerpen
- Mate van consistentie in data-verzameling
- Flexibiliteit om in te gaan op individuele details
- Consultatie en discussie met stakeholders
- Inhoud, structuur, lengte
- Baseer je op onderzoeksdoel, literatuur
- Groepeer zonder herhaling
- Voorkom scope creep = ongewild verleggen van de focus
Observaties
- Participerend vs. niet-participerend
- Overt vs. covert
- Systematisch vs. niet-systematisch
Vier typen onderscheiden in het boek
1. Complete participant
Participerend Niet-participerend
2. Participant observer
Covert Complete participant Covert observer
3. Observer
Overt Participant observer Observer
4. Covert observer
Reactiviteit = participanten vertonen niet hun normale gedrag, vanwege aanwezigheid
onderzoeker (Hawthorne effect)
Neutralisatie = participanten gaan na verloop van tijd weer over op hun normale gedrag, ondanks
de aanwezigheid van de onderzoeker
Going native = de onderzoeker verliest zijn rol uit het zicht vanwege te nauw contact met
participanten (vooral in etnografisch onderzoek)
Subjectivity statement = voordat je data gaat verzamelen denk je na over wat jouw relevante
kenmerken zijn voor het onderzoek
- Fixed posititions = eigenschappen die je moeilijk aan kan passen (leeftijd, gender)
- Subjective positions = meningen, gedachten
Wat ben je aan het observeren?
- Primary observaties = dag, tijd, locatie, actoren, gebeurtenissen
- Secundary observaties = opmerkingen over gedane observaties door anderen
- Experiental data = over eigen gevoelens, emoties, reflecties
- Cricumstancial & background data = over de organisatie en (niet direct observeerbare)
normen
Je doet observaties als je gewoontes wilt begrijpen. Je doet onderzoek naar toegankelijke situaties
, Bestaande data
Bestaande data wordt gecreëerd zonder dat je als onderzoeker daarbij betrokken bent. Je kan
dingen onderzoeken die anders niet onderzocht zouden worden:
- Macro-sociale fenomenen, fenomenen die horen bij een cultuur
- Historisch onderzoek
- Societal blind spots
Publieke data = jaarrapporten, websites, openbare vergaderingen, magazines, kranten
Met toestemming = archieven, correspondentie met stakeholders, notulen vergaderingen
Privé = interne correspondentie, persoonlijke foto’s, dagboeken
Manifest data = direct zichtbaar, objectief, duidelijk, beschrijvend (aantal maal woord X in
krantenbericht)
Latent data = interpretatie nodig van onderliggende componenten, diepere betekenis (context
van woord X in krantenbericht)
Met bestaande data kan je onderzoek doen naar media en hoe we bepaalde dingen terug zien
Triangulatie = vanuit meerdere perspectieven naar hetzelfde onderwerp kijken
- Data (ouders en kind)
- Methode (interviews en observaties)
- Onderzoeker (twee verschillende onderzoekers)
- Theorie (verschillende theorieën gebruiken)
- Mixed methods (combinatie met kwalitatieve en kwantitatieve methoden)
Etnografisch onderzoek
Combinatie tussen meerdere data-verzameling methoden om een zo holistisch beeld te krijgen
van de samenleving. Dit gebeurd over dagen, maanden, jaren.
- Gatekeeper = degene die je toegang kan verlenen (of ontzetten) tot de onderzoekssituatie
- Key-informant = een centrale persoon in de onderzoekssituatie. Vaak in hoog aanzien van
de populatie (bv. met een breed netwerk of verschillende rollen in de onderzoekssituatie)
College 2: Data analyse (kwalitatief)
Deductief en inductief coderen
Deductief
- Theoretisch kader genereert de codes
Inductief
- De data ‘genereert’ de codes
Twee stappen in coderen
1. Decoding: ontdekken wat er bedoelt wordt
2. Encoding: het een label geven