AVV – BLOK 7
Zorgen voor later (begin januari 2024)
Erasmus Universiteit Rotterdam
,Inhoudsopgave
Week 1 ............................................................................................................................................................. 2
C1: Onderzoeksvraagstellingen, hypothesen, confounders en operationalisatie van constructen ..................... 2
P1: SPSS-practicum 1 .......................................................................................................................................... 7
Week 2 ........................................................................................................................................................... 17
C2: Onderzoeksdesign, keuze van analysetechnieken, hypothesetoetsen en rapporteren van resultaten ....... 17
P2: SPSS-practicum 2 ........................................................................................................................................ 24
C3: Kennisclip: Mediatie- en moderatieanalyse ................................................................................................ 31
Week 3 ........................................................................................................................................................... 41
P3: SPSS-practicum 3 ........................................................................................................................................ 41
1
,Week 1
C1: Onderzoeksvraagstellingen, hypothesen, confounders en operationalisatie van
constructen
Artikel: Tobi, H., Scheepers, P., & Boeije, H. (2016).
Artikel: Scheepers, P., Jansen, W., Savelkoul, M., & Tijmstra, J. (2016).
Validiteit (juiste en geen andere aspecten meten): meet wat je wil meten, waarnemingen van
die aspecten van verschijnselen waarop begrippen betrekking hebben, waarnemingen zijn
vrij van systematische fouten (in meetinstrument → metingen zijn geldig.
Betrouwbaarheid (steeds dezelfde aspecten en op dezelfde wijze meten): waarnemingen zijn
nauwkeurig, stabiel en niet willekeurig, bij herhaling. Waarnemingen zijn vrij van toevallige
meetfouten.
Soorten betrouwbaarheid (hoe groter overeenstemmingen tussen herhalingen, hoe groter
betrouwbaarheid)
- Herhaalde metingen (test – hertest), bij dezelfde groep
- Parallelle operationaliseringen (test – paralleltest), bij verschillende
operationaliseringen van hetzelfde onderwerp → verschillende testen om iets te
meten
- Meerdere codeurs (intercodeurstest), meerdere onderzoekers onafhankelijk iets
onderzoeken, zelfde test en zelfde kind
Soorten validiteit:
1. Face validatie: op het eerste gezicht het meetinstrument meet wat het moet meten
2. Inhoudsvaliditeit, via andere experts (vb. groepsinterviews met patiënten)
3. Soortgenootvaliditeit, via soortgenoten
4. Convergente validiteit, via diverse metingen
5. Construct- of begripsvaliditeit, via relaties met andere meetinstrumenten
(literatuuronderzoek)
6. Predicatieve validiteit, via voorspellingen, gaat om geldigheid van de resultaten van
de vragenlijsten en dus niet om de onderzoeksvraag
Validiteit en betrouwbaarheid van de steekproef
1. Populatievaliditeit: representativiteit voor grote populatie door aselecte steekproef,
willekeurig.
2. Ecologische validiteit: in welke mate bevindingen die je doet en leiden tot uitspraken
die gegeneraliseerd kunnen worden naar andere tijden, plaatsen en
omstandigheden.
3. Betrouwbaarheid van de steekproef: bij herhaling van het onderzoek met andere
aselecte steekproef: (nagenoeg) dezelfde resultaten.
2
, Herhaling meetniveaus:
Variabel: wat we bestuderen, meetbaar, telbaar en te categoriseren, vertegenwoordigen een
kenmerk van wat we proberen te studeren en kunnen verschillen tussen individuen
Categorische gegevens: waarden die dingen in verschillende groepen of categorieën
plaatsen → afkomstig van categoriale variabelen (haar kleur, type hond)
o Categorisch en nominaal (variabel): als geen logische volgorde is (haarkleur)
o Categorisch en ordinaal (variabel): als er een logische volgorde is
Kwantitatieve gegevens: gemeten in getallen, waarmee je berekeningen kunt doen
→ afkomstig van kwantitatieve variabelen (lengte en gewicht bijv.)
o Discrete (variabel), interval: alleen in bepaalde aantallen kunnen gemeten
o Continue (variabel), ratio: kan elke waarde hebben (gewicht, kan ook 36,7)
Oefenquiz:
In een onderzoek wordt nagegaan of er een verschil is tussen de provincies Drenthe en Zuid-
Holland wat betreft het percentage ouderen dat in bejaardenhuizen woont. Welk type
vraagstelling heeft het onderzoek? Beschrijvend onderzoek
Welke van de volgende vraagstellingen is een verklarende vraagstelling?
Hoe gaan ouderen om met het verlies van familieleden en vrienden?
Hoe komen verschillen in gezondheidstoestand tot stand?
Hoeveel ouderen met chronische aandoening hebben thuiszorg nodig?
Welk effect heeft roken op de gezondheid van ouderen?
Aantekeningen college
Verschillende onderzoeksvraagstellingen, voor kwantitatief onderzoek:
• Beschrijvend, inventariserend
o Gericht op feitelijke details en beschrijving
o Hoe? Wie? Wat? Welke? Wanneer? Hoeveel?
o Trendvraagstelling (>2 tijdstippen), comparatieve vraagstelling (>2 locaties)
• Verklarend --> gericht op causaal verband (x- variabele invloed op y-variabele)
o Gericht op oorzaken en verklarende factoren
o Waarom? Waardoor? Hoe komt het dat? Wat is de reden voor?
• Voorspellend --> gericht op causaal verband (x- variabele invloed op y-variabele)
o Gericht op voorspellen van effecten en gevolgen
o Tot welke … leidt …? Wat gebeurt er als gevolg van?
Voorwaarden voor causale verbanden:
- Oorzaak en gevolg moeten duidelijk samenhangen, empirisch waarneembaar
verband/correlatie tussen x en y
- Oorzaak moet duidelijk voorafgaan in de tijd aan het gevolg
- Samenhang mag niet ‘wegverklaard’ kunnen worden door een derde verschijnsel dat
zowel oorzaak als gevolg bepaalt
Hypothese is een stellige verwachting/veronderstelling over een bepaald aspect van de
sociale werkelijkheid.
- Is zodanig geformuleerd is dat deze op correctheid getoetst kan worden.
- Richt zich op tenminste één, maar meestal op meerdere variabelen.
3