Artikel van Bottenburg: De staat van sport in de hedendaagse cultuur en de toekomst van
sport
1. Homo Ludens Revisited: over de betekenis van sport in de hedendaagse cultuur
In de sportwereld zijn er een aantal diverse paradoxale ontwikkelingen:
1. Groeiende populariteit, maar afnemende geloofwaardigheid. Enerzijds wordt sport meer
beoefend, bekeken, gevolgd en gewaardeerd, maar anderzijds wordt sport gekenmerkt door
een groeiend aantal problemen die haar geloofwaardigheid in het geding brengen (bv.
doping, wedstrijdvervalsing, spelershandel, wurgcontracten, manipulatie etc.).
2. Sport wordt in toenemende mate ingezet als middel tegen maatschappelijke kwalen, maar
de aandacht groeit voor allerhande problemen die in en via de sport tot uitdrukking komen
en soms ook versterk worden. Enerzijds is sport een gewild onderdeel van
beleidsprogramma’s gericht op het versterken van gezondheid, zelfvertrouwen,
zelfwaardering, discipline, sociale binding, respect etc., maar anderzijds richt het beleid zich
op het bestrijden van problemen in en via sport (bv. blessures, agressie, geweld,
discriminatie etc.).
3. De inzet van sport voor externe doeleinden. Enerzijds wordt sport steeds meer en vaker
wetenschappelijk benaderd, instrumenteel ingezet en commercieel benut om voordelen te
halen op gebied van gezondheid, economie, sociale binding etc., maar anderzijds weten we
dat de motivatie om te sporten en te blijven sporten juist het grootst is als het plezier in de
sport zelf centraal staat en niet ondergeschikt gemaakt wordt aan externe doelen.
1.1 Huizinga’s Homo Ludens: De sport verwijdert zich uit de spelsfeer
Huizinga erkent in zijn boek enerzijds dat de maatschappelijke betekenis van sport steeds groter is
geworden. Anderzijds is dit volgens hem gepaard gegaan met een toenemende systematisering,
disciplinering en professionalisering waardoor op den duur iets van het zuivere spelgehalte verloren
is geraakt. “Het spel is verernstigd”. De regels zijn strenger geworden en in meer finesses uitgewerkt.
De speelstemming is er min of meer uit geweken, waardoor sport zich niet verheft tot een stijl- en
cultuur scheppende activiteit.
Huizinga wijst ook op de scheiding van professionals en amateurs. Professionals spelen het spel
misschien wel beter, maar volgens hem zijn zij toch geen echte spelers. De houding van de
professional is niet meer die van het spel, het spontane en zorgeloze gaat van hem niet meer op.
Huizinga geeft aan dat Homo Ludens niet gaat over de vraag welke plaats het spel inneemt ten
aanzien van andere cultuurelementen, maar in hoeverre de cultuur een spelkarakter draagt.
Hoewel spel ten grondslag ligt aan sport, ziet Huizinga het spel in de ontwikkeling van sport verloren
gaan; de sport verwijdert zich uit de spelsfeer.
1.2 Drie kritieken op Homo Ludens
Veel sporthistorici, sportsociologen, sportfilosofen en speltheoretici hebben de visie van Huizinga
bekritiseerd. Er zijn drie kritiekpunten essentieel voor de onderzoeksvragen die in dit artikel
behandeld worden:
1. Spel als oorsprong van sport?
Net als wat voor de andere cultuurverschijnselen geldt, ziet Huizinga spel als oorsprong van sport. Hij
stelt echter dat sport zich gaandeweg verwijdert uit de spelsfeer. Maar deze opvatting is
problematisch, want het gaat voorbij aan tal van andere oorsprongen van sportbeoefening.
Onderzoek laat namelijk zien dat veel hedendaagse sporten afkomstig zijn van het aanleren van
essentiële vaardigheden voor jacht, transport en oorlog (bv. boogschieten, hardlopen, paardrijden,
zwemmen etc.). Deze activiteiten zijn in de loop der tijd verzelfstandigd.
,Dus naast spel kunnen ook andere oorsprongslijnen worden getrokken, namelijk die van nut,
vaardigheid en vermaak.
2. Sport als verenstigde vorm van spel?
Deze opvatting onderbouwt Huizinga onder meer door te wijzen op de opkomst van het
professionalisme in de sport. De houding van de professional zou niet meer die van het spel zijn.
Vanaf eind 19e eeuw werd het amateurbegrip aangescherpt. Het ging met name om iemand die niet
speelt om het geld en niet betaald krijgt voor sportbeoefening.
3. Spel als activiteit buiten het gewone leven?
Huizinga conceptualiseert spel als een activiteit die plaatsvindt in een eigen wereld buiten het
gewone leven. Maar spel is niet een van het dagelijks leven geïsoleerde activiteit. De autonomie is in
werkelijkheid altijd betrekkelijk. Onplezierige taken worden plots in spelvorm omgezet en een spel
kan plots omslaan in een saaie verplichting. Waar het om gaat, is te bepalen in hoeverre en op welke
wijze omstandigheden buiten de sport invloed uitoefenen op het realiseren van relatief autonome
sportactiviteiten en het spelelement van sport mogelijk maken, dan wel corrumperen.
1.3 Vraag- en probleemstelling
De paradoxale ontwikkelingen (eerdergenoemd) zijn verschillend van aard, maar hebben gemeen dat
het sportieve belang verknoopt raakt met externe belangen. Dit verknopen zorgt niet per se voor een
verernstiging van het spel, maar roep wel de vraag op of en hoe de relatieve autonomie en het
spelkarakter van sportactiviteiten bewaakt en behouden wordt. Dit leidt tot een aantal
onderzoeksvragen:
- Onder welke condities worden sportactiviteiten met een spelelement gerealiseerd waarin de
deelnemers (kunnen) opgaan in een relatief autonome wereld met eigen regels en doelen?
- Welke verknoping met externe belangen zorgt voor bescherming dan wel bedreiging van die
relatief autonome wereld?
- Hoe kunnen hedendaagse problemen in de sport tegen deze achtergrond worden begrepen
en wat zegt dit over de toekomst van de sport?
1.4 Sporten dieren ook?
De openingszin van Homo Ludens luidt: “Spel is ouder dan cultuur, want het begrip cultuur, hoe
onvoldoende omschreven het ook mag zijn, veronderstelt in ieder geval menselijke samenleving, en
de dieren hebben niet op de mens gewacht om hen te leren spelen”. Geldt dit ook voor sport?
Kunnen dieren sporten?
Het geven van een definitie van sport is zo lastig, omdat sport niet een gesloten concept is, maar een
open en onbepaald concept (zoals kunst, democratie en vrijheid). Zulke open concepten verwijzen
naar gedifferentieerde sociale verschijnselen, waarvan de betekenis die mensen eraan toekennen in
de loop der tijd verandert onder invloed van bredere maatschappelijke ontwikkelingen.
Er is sprake van een heterogene sportwereld. Die wereld wordt gedomineerd door een wereldwijd
netwerk van lokale, nationale en internationale organisaties. Dit netwerk zorgt ervoor dat een groot
aantal sporten overal ter wereld op gestandaardiseerde wijze worden beoefend.
1.5 Definiëring van sport: zes principes
Ondanks de definitieproblemen, wordt hier wel een omschrijving gegeven van hoe sport in deze
analyse opgevat wordt. Het uitgangspunt is dat sport vage en veranderlijke grenzen heeft. Dus kan
niet van tevoren worden aangegeven welke activiteiten wel en niet onder de categorie sport vallen.
Er vinden processen van versporting en ontsporting plaats. Om de richting van deze processen vast te
stellen, wordt afgegaan op zes principes:
1. Specifiek doel
, Dit doel is eigen aan de betreffende activiteit, en in wedstrijdvorm wordt het door constituerende
regels bepaald. Voorbeeld: bij snowboarden is het doel op sneeuw een berg afglijden en in
wedstrijdvorm is dat bovendien om dit sneller te doen dan anderen. Bij hoogspringen is dat over een
lat springen zonder hulpmiddelen en in wedstrijdvorm is dit hoger dan anderen.
2. Middelen
Om dat doel na te streven gebruiken de beoefenaars bepaalde middelen, die volgens regels,
waarden, normen, tradities of conventies wel en niet mogen worden gebruikt. Voorbeeld: bij een
marathon een afstand hardlopend overbruggen en niet achterop de fiets of in de auto vervoeren. Dit
geldt niet alleen in wedstrijdverband, maar ook voor degene die voor zichzelf gaat hardlopen.
3. Geïnstitutionaliseerd
Die regels, waarden, normen, tradities en conventies raken geïnstitutionaliseerd. Dit kan zijn via
regelgeving door formele organisaties, maar het kunnen ook informele afspraken zijn.
4. Spelhouding
Het nastreven van het eigen doel van de specifieke sport gebeurt niet zomaar spontaan, maar omdat
de beoefenaars een bepaalde spelhouding aannemen. Dus de beoefenaars zijn zich bereid te voegen
naar expliciete of impliciete doelen, regels en conventies van het spel, die aangeven wat wel en niet
mag en die verbieden om bepaalde middelen in te zetten. In essentie gaat het dus volgens
sportfilosoof Bernard Suits om ‘een vrijwillige poging om onnodige obstakels te overwinnen’.
5. Interne logica
De beoefenaar ziet bewust af van de inzet van meer efficiënte middelen die tegen de regels zijn.
Voor degenen die vanuit een andere rationaliteit naar de sport kijken kan dezelfde activiteit bv. als
nutteloos, hinderlijk of gevaarlijk overkomen. Voorbeeld: op grond van een heel andere logica kan je
boksen verbieden of alleen sporten ondersteunen die bijdragen aan de gezondheid.
6. Relatieve autonomie
De beoefenaars verplaatsen zich tijdelijk en symbolisch naar een andere wereld (de sportwereld), die
vanuit har eigen logica een relatieve autonomie heeft ten opzichte van andere maatschappelijke
sferen. Sport wordt gereguleerd door eigen spelregels en het eigen tuchtrecht, en niet door de
rechtsregels (zolang het gaat om een maatschappelijk geaccepteerde sport en de beoefenaars
handelen in de geest van de regels).
De relatieve autonomie is geen gegeven. De ruimte die nodig is om de eigen logica te volgen, kan
worden betwist en onder druk komen te staan. In alle soorten vormen van wedstrijdsport strijden
mensen direct of indirect met elkaar. De vraag is dan hoe deze strijd zodanig gereguleerd kan worden
dat er een gezonde balans ontstaat tussen verveling en geweld. Instituties en organisaties in de sport
moeten aangename spanning en opwinding oproepen, zonder dat die vermengd raken met de
spanningen in de samenleving buiten de sport. De relatieve autonomie kan ook makkelijk tot
weerstand leiden, vooral wanneer die balans niet goed gewaarborgd is.
Relatieve autonomie is niet vanzelfsprekend en moet voortdurend worden gecreëerd, beschermd en
soms bevochten.
1.6 Perspectief: multidisciplinair en lange termijn
Dit artikel wil een nieuw perspectief op de ontwikkeling van sport bieden: vanuit de bevechting van
haar relatieve autonomie -> het historisch-sociologisch perspectief op de lange termijn.
1.7 Paradoxen