Samenvatting Adaptatie en Welzijn (AW)
Collegejaar 2023/2024
Hoorcollege 1 en 2 - Motivationele Systemen
Belang van gedrag voor de veterinair:
- Herkennen van bepaalde ziektes. Sommige ziektes uiten zich in zeer specifiek gedrag.
- Kennis over de mens-dier relatie.
o Hierdoor kan je bijvoorbeeld verschillende reproductiefases herkennen aan het gedrag van het dier.
o Hanteertechnieken > stress-free handling
- Het opmerken van de aan- of afwezigheid van aanpassingsproblemen > dit kan leiden tot verminderde
welzijn of gedragsproblemen.
Belangrijke vragen die je jezelf kan stellen aan de hand van gedrag:
- Hoe wordt het gedrag veroorzaakt?
- Dient het gedrag ergens voor?
- Is dit ‘normaal’ gedrag (diersoort specifiek) of is het abnormaal?
- Moet er medisch of therapeutisch ingegrepen worden?
De vier ethologische hoofdvragen van Tinbergen:
1. Waardoor > vraag naar de directe oorzaak
o Proximate veroorzaking: welke factoren/werkingsmechanismen laten het gedrag optreden?
o B.F. Skinner > skinnerboxen (leerprocessen van ratten)
2. Waartoe > vraag naar de functie
o Ultimate veroorzaking: wat voor functie heeft het gedrag voor het dier, wat wil het dier bereiken,
welke evolutionaire invloeden, draagt het bij aan fitness?
o Konrad Lorentz en Nico Tinbergen
3. Ontwikkeling van het gedrag tijdens het leven
4. Ontstaan van het gedrag tijdens evolutie
Gedrag:
Gedrag is geen chaos, maar heeft een bepaald patroon of ordening. Het lijkt ook vaak doelmatig en te leiden
tot een oplossing van een ‘probleem’ Het bestaat uit een stroom van gedragselementen in tijd. Een
gedragselement is een duidelijk herkenbare, afzonderlijke handeling.
Gedrag is niet zo simpel als het lijkt, het gebeurt namelijk in interactie met de omgeving. Deze omgeving geeft
zoveel prikkels dat er in de hersenen gefilterd moet worden op welke prikkels er dan wel of niet gereageerd
wordt. Dit wordt perifere filtering genoemd. Dit wordt gedaan door
zintuigen die de instroom van informatie beperken, samen met
patroonherkenning welke stimuluspatronen herkent. Als je dit in acht
neemt, is gedrag een systeem waarmee dieren veranderingen in de
omgeving detecteren, filteren en hier gepast op reageren.
Toch is het nog iets complexer dan dat. Gedrag treedt namelijk alleen op
bij bepaalde prikkels. Deze prikkels worden dan ook wel sleutelprikkels
of sleutelstimuli genoemd. Dit zijn deblokkerende prikkels.
Kenmerken instinctief gedrag:
- Alle individuen hebben een ongeveer gelijke reactie op de prikkel
- Het is vormvast
- Wanneer het gedrag in gang wordt gezet, wordt deze ook bijna altijd voltooid (zelfs als het voordeel
weggenomen wordt)
,Verschillende soorten stimuli:
Bepaalde stimuli kunnen een keten van gedragingen oproepen welke
een min of meer vaste volgorde hebben. Zo’n keten wordt een
gedragsketen genoemd. Deze kan ongeveer automatisch verlopen.
Een voorbeeld van een gedragsketen is het paringsritueel van
stekelbaarzen. Hierbij is de dikke buik van een vrouwtje de
sign stimulus (zet de keten op gang).
Er bestaan ook stimuli die negatief gedrag opwekken. Bij stekelbaarzen is de rode buik van een ander mannetje
de sign stimulus om agressief te vertonen voor het mannetje. Dit is dus een negatieve deblokkerende stimulus.
Naast deblokkerende stimuli bestaan er ook inhiberende stimuli. Een voorbeeld van zo’n stimulus is het
klokkende geluid van de kalkoenkuikens. Deze inhibeert het agressieve gedrag wat zou plaatsvinden als dit
geluid niet aanwezig zou zijn.
Hiernaast bestaan nog de supernormale stimuli. Een voorbeeld hiervan is een extra groot, nep ei wat de
voorkeur kreeg van meeuwen. Zelfs wanneer het ei zo groot was dat broeden vrijwel onmogelijk werd
gemaakt, kreeg het nog de voorkeur. Het ei was dus een supernormale stimulus voor het activeren van
broedgedrag bij meeuwen.
De rol van Motivatie:
Deblokkering door een sleutelprikkel gebeurt niet zomaar en niet altijd. Motivatie (‘drive’) speelt hierin een erg
grote rol. Motivaties hebben niet altijd dezelfde hoogte. Dieren krijgen te maken met decision making: een
afwegingsmoment waarin ze diverse prikkels met elkaar vergelijken. Dit wordt gedaan door het limbische
systeem (beloningssysteem): de hypothalamus, de hippocampus, de amygdala en de neocortex. In de
neocortex wordt informatie opgeslagen voor later. Dit systeem is een feedbacksysteem. Het kan dus nadelige
gevolgen hebben wanneer deze niet goed werkt (bijvoorbeeld overmatig eten).
Rechts is het normwaardemodel weergegeven. Dit geeft een schematische
weergave van het beslissingsproces en invloeden hierop. De grootte van de
motivatie hangt af van de deficiëntie > de grootte van het verschil tussen de
actuele waarde en de normwaarde. Hoe groter de deficiëntie, hoe groter de
verwachtte beloning > “Reward is the currency of the brain” - Cabanac.
Normenwaarden zijn niet altijd inflexibel zoals bij bijvoorbeeld het
bloedsuikergehalte, maar deze kunnen tot op zekere hoogte ook flexibel zijn.
De normenwaarden worden bepaald door:
- Genetische invloeden (erfelijkheid)
o Een voorbeeld hiervan is het verschil tussen hondenrassen op het gebied van agressie tegen
indringers.
- Hormonen
- Ervaring
- Gezondheidstoestand
Twee systemen die normwaarden handhaven zijn:
- Homeostase: dit is een systeem om de interne fysiologische condities te stabiliseren op de normwaarden.
- Allostase: dit is het fysiologische en gedragsmatige aanpassingsproces om de normwaarden te bereiken
Andere factoren die motivatie kunnen beïnvloeden zijn: territorium, daglicht, bronst, effecten van leren, stress,
vermoeidheid, ziekte, etc...
,De neiging om gedrag te vertonen is dus afhankelijk van verschillende factoren welke de motivatie
beïnvloeden:
- Hormonen > deze spelen een belangrijke rol bij de regulering van gedrag. Dit kan op twee manieren:
o Motiverende invloed > het hormoon bevordert (activerend) of vermindert (inhiberend) tijdelijk
rechtstreeks de bereidheid tot een bepaald gedrag. Fluctuaties in de hormoonspiegel hebben dus
invloed op de deblokkeerbaarheid.
§ Voorbeeld: gecastreerde hanen kraaien en paren niet. Dit blijkt het resultaat van de afwezigheid
van testosteron. Wanneer dit hormoon ingespoten wordt zal het gedrag weer optreden.
o Organiserende invloed > de aanwezigheid van hormonen gedurende een bepaalde
ontwikkelingsperiode is noodzakelijk voor het tot stand komen van regelmechanismen van bepaald
gedrag. Het hormoon heeft hier geen rechtstreekse invloed op het gedrag zodra het mechanisme
gerealiseerd is.
§ Voorbeeld: het oplichten van de poot tijdens het urineren bij reuen ontwikkelt zich onder
invloed van testosteron. Voordat ze geslachtsrijp worden urineren ze nog hurkend, net als
teven.
- Motivationele stimuli > deze stimuli kunnen geen gedrag blokkeren, maar wel de geneigdheid tot het
uitvoeren van gedrag beïnvloeden.
o Inwendige stimuli > deze zijn afkomstig van receptoren in het lichaam van het dier zelf. Deze geven
informatie wat wordt gebruikt om de waargenomen waarde en normwaarde met elkaar te
vergelijken.
§ Voorbeelden: vullingstoestand van de maag en spanning van de blaaswand.
o Uitwendige stimuli > deze zijn afkomstig uit het milieu.
§ Voorbeeld: de invloed van daglichtduur op de voortplantingsperiode. Bij landbouwhuisdieren
vindt activiteit plaats wanneer de lichtperiode langer wordt. Een ander voorbeeld is de invloed
van territorium op agressief gedrag. Dieren zijn agressiever op eigen terrein (territoriaal).
Motivatie kan gemeten worden door verschillende onderzoeken:
- Reactietijd (latentietijd) meten bij het aanbieden van een standaard stimulus.
o Reactiesterkte = de intensiteit van het gedrag.
- Meten van de drempelwaarde > hoeveel stimulatie nodig?
o Vacuümactiviteit > hierbij is de drempelwaarde 0, er is dus geen stimulatie nodig.
- Meten van uiterlijke kenmerken.
- Vaststellen hoeveel aversieve stimulatie een dier bereid is om te doorstaan.
- Je kan ook onderzoeken wat de dieren zelf willen, leuk vinden of nodig hebben op dat moment:
o Met een preferentietest kan je de dieren zelf een keuze laten maken, je stelt het dier dus de
vraag wat hij het meest prefereert
o Met een consumer-demand test vraag je het dier hoeveel energie het ergens in zou willen
investeren.
§ Dit kan getest worden met een gesloten economie, zie de afbeelding hiernaast >
Wanneer twee motivaties tegelijkertijd hoog zijn, zal het dier moeten kiezen.
Een voorbeeld hiervan is wanneer een duif hongerig en dorstig is. Wanneer de
kosten laag zijn, zie je dat het dier korte wisselingen maakt tussen eten en drinken.
Wanneer de kosten hoog zijn, zie je langere fases. Deze kosten zijn in een proef
bijvoorbeeld manipuleerbaar door de lengte van het tussenschot ertussen.
Er bestaan dus bepaalde beslisregels als het gaat om vertonen van gedrag:
- Resultaat van een kosten/baten analyse
- Het gedrag wat aan de gang is inhibeert het gedrag wat nog niet aan de gang is
> positieve feedback van gedrag
- Inhibitie door prioriteitsgedrag
, - Disinhibitie van minder belangrijk gedrag wanneer het prioriteitsgedrag niet langer de prioriteit heeft.
o Prioriteit is deels afhankelijk van het geslacht
§ Na enige tijd gescheiden zal een mannetje prioriteit geven aan paren, terwijl een vrouwtje
prioriteit geeft aan eten.
o Gedrag is hiërarchisch gestructureerd, dus:
§ Topprioriteit = reactieve vlucht
§ In voortplantingsperiode: voortplanting, zorggedrag
§ Voedselverwerving
§ Rust/Slaap
§ Lager in prioriteit: verzorging
Het Psychohydraulisch model van Lorentz geeft een schematische weergave van de werking van motivatie.
Hierin levert een kraan (CZS) voortdurend ‘water’ (motivatie), welke wordt verzameld in het reservoir. Dit
reservoir wordt afgesloten door een klep welke op zijn plek wordt gehouden door een veer (vormen samen het
deblokkerend mechanisme).
Als een gewicht (sleutelprikkel) op de schaal wordt gezet zal de klep
openen en het water eruit stromen (reactie). Deze uitstroom wordt
opgevangen door een schaal. Deze schaal zal de intensiteit van de
reactie bepalen. Hoe groter het gewicht is, hoe groter de uitstroom en
dus hoe intenser de reactie. De schaal heeft meerdere gaten, hoger
en lager. De lagere gaten zullen eerder water doorlaten > laagste
drempelwaarde.
Hiernaast kan de klep geopend worden door de druk in het reservoir.
Wanneer deze oploopt, is een kleiner gewicht nodig om de klep te
openen (kleinere prikkel nodig voor reactie). Wanneer het reservoir
overvol zit is geen gewicht meer nodig > dit resulteert in een
vacuümhandeling (handeling zonder prikkel).
Gedragssystemen:
Een gedragssysteem is een set van samenhangende gedragingen > causaal en functioneel bij elkaar horende
groep gedragingen. Zo’n systeem kan worden aangestuurd door motivatie. Er bestaan enorm veel verschillende
gedragssystemen, voorbeelden hiervan zijn:
- Voortplantingsgedrag > dit bestaat uit partnerselectie, nestbouw, geboorte en verzorging van de jongen.
- Zorggevend gedrag
- Zelfverzorgingsgedrag (comfort behaviour)
- Voedselverwervingsgedrag > onderverdeeld in het verkrijgen van eten en het eten zelf. Een bijzonder
aspect hiervan is herkauwen, wat nauw verbonden is met rustgedrag en een lagere prioriteit heeft.
- Spelgedrag > bestaat uit agonistische handelingen die op een rustige wijze worden uitgevoerd en niet
afgemaakt. Deze handelingen kunnen worden gecombineerd met uitingen uit andere gedragssystemen.
Het uit zich vaak in overdreven bewegingen. Aan spelgedrag ontbreekt een eindhandeling, het heeft dus
geen consumptief gedrag. Appetitief gedrag kan wel voorkomen wanneer een dier zoekt naar een
spelpartner.
- Uitscheidingsgedrag
- Nestbouw- en nestelgedrag