Samenvattig BRM
Stone - Introductie
Policy paradox: er bestaan binnen een beleidsveld meerdere waarheden, die met elkaar
kunnen conflicteren. Voorbeeld: Demonstratie – Democratisch debat of kwaadaardige
aanval?
De rationele manier van beleid maken berust op drie pijlers:
1. Model of reasoning: het nemen van rationele beslissingen op basis van een
stappenplan.
2. Model of society: de maatschappij bestaat uit autonome en rationele individuen, die
samenkomen bij een ruil. Ze zijn uit op maximalisatie van het eigen belang.
3. Model of policy making: beleid komt tot stand in gestructureerde fasen.
Stone - Hoofdstuk 1 The market and the polis
Polis: model van een politieke samenleving. Dit model gaat uit van het collectief.
Markt: een sociaal systeem waarin individuen hun eigen belang nastreven bij het uitwisselen
van dingen met anderen, wanneer een ruil voor beiden goed doet. Er is competitie voor
schaarse goederen, die iedereen voor zo min mogelijk kosten wil hebben en voor de hoogst
mogelijke prijs wil verkopen.
,Paradox van altruïsme: mensen helpen anderen om zichzelf vervolgens beter te voelen. In
de polis wordt dit gezien als eigen belang.
Publiek belang kan verschillende dingen betekenen:
1. Individuele belangen die mensen gemeen hebben, zoals schone lucht.
2. De doelen waarover consensus bestaat.
3. Dingen die goed zijn voor een gemeenschap als gemeenschap.
In de markt bestaat het publiek belang uit side effects van andere activiteiten, het ontstaat uit
individuen die hun eigen belang nastreven. In de polis wordt meer nagedacht over het
publieke belang.
Polis: vrienden & vijanden; loyaliteit.
Markt: kopers en verkopers.
Hoogerwerf - Hoofdstuk 4 Beleidsvoorbereiding: het ontwerpen van beleid
4.1 Vormen van voorbereiding
Het ontwerpen is een denk-en argumentatieproces dat voortdurend de invloed ondergaat
van machtsuitoefening in het beleidsproces, waardoor het tegelijkertijd ook een
machtsproces is
1. Wie is de ontwerper? → verschilt per geval
2. Op welke manier is beleid ontworpen? → hangt af van de politieke omgeving
3. Gaat het om nieuw beleid of het bijstellen van beleid?
4. Gaat het om strategisch, operatiioneel of uitvoerend beleid?
Het ontwerpen - het uitdenken, beargumenteren en formuleren - van een te voeren beleid
verdient veel aandacht, omdat het van invloed is op de kwaliteit en de resultaten van het
beleid
4.2 Maatstaven voor een goed onderwerp
Beleidstheorie critera → Twee maatstaven waaraan een beleids(ontwerp) behoren te
voldoen:
1. Rationaliteit (redelijkheid) → is de argumentatie houdbaar in termen van waarden en
normen (normatief/waardenrationaliteit), van doeleinden en middelen
(finaal/doelrationaliteit) en van oorzaken en gevolgen (causaal rationaliteit)
- Doelgericht: doeleinden weloverwogen zijn gekozen en de middelen meer op
het bereiken van doeleinden zijn afgestend
- Doeltreffend: het beleid bijdraagt aan het bereiken van de gestelde
doeleinden
- Doelmatig: beleid is doelmatig naarmate bepaalde baten met minder kosten
worden bereikt of naarmate met bepaalde kosten meer baten worden bereikt
2. Legitimiteit (aanvaardbaarheid) → door de betrokkenen/de doelgroep als
gerechtvaardigd en aanvaardbaar wordt beschouwd. Beleid dat democratisch is
besloten is legitiem
→ daarnaast zijn de maatstaven leesbaarheid en betrouwbaarheid ook belangrijk voor de
kwaliteit van een beleidsontwerp
Opvattingen lopen uiteen over de specifieke critera waaraan de kwaliteit van
beleidsdocumenten moeten worden afgemeten
,4.3 Acht stappen in het ontwerpproces
Handleiding voor het ontwerpen van beleid → acht stappen
1. De analyse van de oppdracht → welke organisatie, visie, doelgroep, termijn,
financiele middelen
2. De analyse van de probleemssituatie → het verschil tussen een maatstaf (beginsel of
norm) en een voorstelling van een bestaande of verwachte situatie
3. Het maken van een causaal veldmodel (pijlenschema) → oorzaken, gevolgen,
doeleinden, middelen → die de gevolgen wegnemen
Eerste dimensie: Causale veronderstellingen (oorzaak vinden en die aanpakken)
- Causale mechanismen in kaart brengen oorzaken en gevolgen, meetbaar maken
veronderstelt dus denken in termen van oorzaken en gevolgen (causaal denken).
Tweede dimensie: Finale veronderstellingen (zoeken naar de in te zetten middelen)
- Denken in termen van doeleinden en middelen (finaal denken)
Derde dimensie: Normatieve veronderstellingen (kosten baten afweging)
- Normatief denken, effectief, efficiënt en kosten-baten prioriteiten stellen, keuzes
maken in wat je belangrijk vindt
4. Het formuleren van het einddoel → kijken naar prioriteiten en politieke, juridische,
ethische en financiele randvoorwaarden
5. Het overwegen van de beleidsinstrumenten en hun effecten: het instrumentenmodel
→ de middelen, de plaats van ingrijpen
6. Het ontwerpen van de uitvoering → wie gaat het uitvoeren
7. Het afwegen van de kosten en baten → effectiviteit, neveneffecten
8. Het formuleren vvan het ontwerp met inbegrip van een beleidsmodel → de vorm van
de tekst
Bannick & Bosselaar - Hoogerwerf ‘revisted.’ Over de beleidstheorie 2.0 en de
Participatiewet
Beleidstheorie = het geheel aan vooronderstellingen van een beleid, hoe de beleidsmaker
denkt dat het beleid werkt. → plan hoe je iets gaat bereiken
Drie sturingsvormen/3 typen beleidstheorie:
1. Transactionele relatie: we hebben meerdere actoren, zitten transacties tussen
- Vb: Ik heb zin in een broodje, haal die bij de winkel en betaal ervoor (iets voor iets)
(op de markt)
- Het leven is geordend door middel van marktrelaties
- Afstemmingsmechanisme: Als je iets wil dan moet je iets kopen
2. Hiërarchische relatie: Ik ben de baas en de andere is onderdaan
- Vb: Ik heb zin in een broodje, druk op een knop en krijg een broodje kaas, het
is een bevel → sturen van opdrachten
- Hele hiërarchie van andere relaties die doen wat de persoon zegt
- Afstemmingsmechanisme: Als je iets wil zeg je het tegen de andere (opdracht
geven/sturen)
3. Netwerk relatie: we doen het samen
- Vb: Ik heb zin in een broodje, vraag anderen of die dat ook hebben, het is een
afstemmingsvorm
- Je hebt een netwerk met allerlei actoren en relaties en daar
- Afstemmingsmechanisme = Overleggen
, Beleidstheorie is van wezenlijk belang om de uiteindelijke doelen te behalen
Beleid = een set doeleinden en middelen, met bepaalde tijdskeuzes
Beleidstheorie = beleid berust op de (impliciete en expliciete) vooronderstellingen van
beleidsmakers over de relaties tussen middelen en doelen. het veronderstelt dat de causale
relatie tussen doelen en middelen in principe te kennen is en langere tijd niet of nauwelijks
zal veranderen. Immers, beleid maak je voor een langere perionde
Maar de wereld verandert → beleidstheorie 2.0 = doeleinden en middelen hangen altijd vast
aan posities, het doel en het middel zijn altijd van iemand. De beleidsmaker moet een juist
beeld hebben van de context waarin een afstemmingsmechanisme in beleid wordt toegepast
en van het handelingsperspectief van de iemanden die nodig zijn voor het realiseren van
beleid
→ Beleid maken is niet langer een rationeel reflectief proces, maar een voortdurend reflexief
proces, waarbij betrokkenen voor zichzelf wel weten waar zij heen willen, maar nooit waar
ze uit zullen komen. De gezamelijke uitkomst is onduidelijk en door de dynamiek van deze
relaties is beleid nooit meer af.
Participatiewet → om te begrijpen waarom beleid in de praktijk op een bepaalde manier
uitpakt → kijken naar handelingsperspecrief van de beleidstoepasser
Probleem: ook onbedoelde reacties
1. De onbedoelde reactie op prikkelsturing: Prestatieparadox: als een beleidsmaker
probeert om af te stemmen via marktprik‐ kels (prestatiesturing), dan krijgt hij de
prestatie die hij vraagt, maar dat is vaak niet de prestatie die hij wil, in dit geval de
arbeidsparticipatie van mensen met een beperking.
2. Onbedoelde reacties op overleg: toch eigen doelstellingen/eigen belangen nastreven
3. Onbedoelde reacties op hierarchische sturing: Coping: iedereen wil graag zijn eigen
werkomstandigheden beheersen, ze voeren alleen het beleid uit dat is opgesteld. Hij
gebruikt de ruimte, hoe klein ook, om net als bij de prikkelsturing en afstemming via
overleg eigen voorkeuren door te voeren. Dat kan zijn: blind de regels volgen en heel
goed luisteren om zo veel mogelijk problemen te voorkomen, of zich er zo makkelijk
mogelijk van afmaken.
Beleid maken is niet langer een kwestie is van een beleidstheorie opstellen, toetsen en
uitvoeren, maar een voortdurend aftasten van de effecten van gekozen strategieën en de
gezette stappen en die steeds opnieuw overwegen en heroverwegen. Daarbij gaat het niet
alleen om doeleinden en middelen (Hoogerwerf 1.0), maar ook om de bijbehorende actoren
(Hoogerwerf 2.0).
Hedendaags besturen veronderstelt dat degene die onderwerp van dat bestuur is,
tegelijkertijd zelf ook stuurt. En het veronderstelt dat die ander dat ook goed kan. Juist dat
maakt de zaak er niet makkelijker op. Want als de gestuurde ook stuurder is → resultaat niet
duidelijk dus vaak bijstellen → beleidstheorie 2.0: omgeving in kaart brengen en kenne+
begrijpen
Hoogerwerf houdt niet echt rekening met iemanden, niet met de voorkeuren en ideeën. Maar
deze beinvloeden wel het beleid. Elke groep moet je op zijn eigen manier aanspreken,
hebben een andere benadering nodig.