Inleiding onderwijswetenschappen
College 1 thema 1
De open vraag van het tentamen gaat over 5 termen, 1 uit elk thema, die moet je met
elkaar connecten. De toets gaat over de colleges!!!
Didactische vaardigheden:
Het feit dat hij rondloopt zorgt ervoor dat wij beter opletten?
Veranderen van zijn stem
Aggregatieniveaus:
Micro: vmbo-kader maar ben nu dokter, ik zou vwo niet aankunnen.
Concrete leersituaties of een specifieke lerende.
Meso: vierdaagse schoolweek vanwege lerarentekort.
School, faculteit, organisatie.
Macro: studenten willen basisbeurs.
Invloed op het hele schoolsysteem, vooral vanuit politiek.
Maar: alles heeft invloed op elkaar, de grenzen zijn niet zo heel helder.
Organisatiedimensies (factoren die ertoe doen):
Actoren
Iedereen die bij scholing betrokken is, dus niet alleen de leerling en de leraar,
maar ook de politici, toetsmakers, vakbonden en onderzoekers.
Maar geen van deze mensen staan volledig neutraal in het onderwijs;
iedereen heeft er wel een opvatting over, ze hebben ergens baat bij.
Tegenwoordig is er wel begeleiding voor vrijwel alles.
Organisaties
Hoe het onderwijs is georganiseerd. Het onderwijsstelsel.
Didactisch handelen
Vaak vanuit de docent/organisatie vastgesteld, denk aan:
o Doelstellingen
o Leerstof
o Werkvormen
o Media
o Toetsing
Leeractiviteiten
De dingen die meer in de handen liggen van de lerende
o Spaced practive versus blokken
o Zelfregulatie
o Oefentoetsen
o Gezamenlijk leren
Context
Alles buiten het echte onderwijs dat invloed heeft op het onderwijs:
Politiek;
o Bijvoorbeeld de Nederlandse taal als voertaal in het hoger onderwijs.
Wetenschap;
, o Bijvoorbeeld lees en rekenniveaus.
Referentiekader:
Dit kader is gebaseerd op wetenschappelijke data en is daarmee evidence-based.
Door wie: auteurs van dit boek
Voor wie:
Effect sizes:
Bij statistische vakken gaan we hier
dieper op in.
Voor nu: als je twee groepen vergelijkt, bij
voorbeeld met en zonder een bepaalde
lesmethode, geeft de effect size aan hoe
groot het effect is.
Waarschuwing: veel van wat er in het
boek gepresenteerd worden, zijn
afkomstig van meta-analyses. Dit is een
optelsom van artikelen die min of meer
hetzelfde hebben gemeten om zo uitspraken te doen op niet slechts een studie. Maar
dat wil niet zeggen dat alle of zelfs de meeste studies ook een degelijke kwaliteit
hebben. Een probleem dat het werk van Hattie te verduren krijgt is dat er veel
onduidelijkheid is over de kwaliteit van de meta-analyses en onderliggende studies.
Garbage in garbage out.
,Referentiekader microniveau:
Er zijn een aantal tabellen in het boek welke laten zien, welke factoren een effect
laten zien. Deze hoef je niet allemaal te bestuderen!
Microteaching en helderheid zijn goed vanuit de docent, waardoor de training
van leerkrachten en het verbeteren van de kennis veel minder sterk worden.
Maar een getrainde docent met vakkennis kan misschien ook helderder
communiceren? Je kunt niet helder communiceren als je het zelf ook niet snapt.
Eigen inschatting van leerlingen en stimuleringsprogramma’s zijn positief.
Ziekte en persoonlijkheid doen er eigenlijk minder toe.
Maar een leerling die erg consciëntieus werkt, is wellicht beter in staat het eigen
leren in te schatten?
Referentiekader mesoniveau:
Organisatorisch:
Versnellingsprogramma’s en op gedrag gerichte interventies lijken het niet
goed te doen.
Prestatiegroeperingen en inclusief onderwijs veel minder.
Maar wat dan als interventies zich richten op gedrag van een prestatiegroep? De
interventies lijken het dus niet goed te doen omdat de leerlingen in prestatiegroepen
zitten.
Instructie:
Aanleren van metacognitie en formatieve evaluatie doen het minder goed.
Mentoren en bevorderen van studentcontrole doet er veel minder toe.
Maar het betekent dus dat de vaardigheden en ruimte om zelf dingen te doen goed
zijn, maar het daadwerkelijke controle geven aan leerlingen niet.
Referentiekader macroniveau:
Er zijn geen meta-analyses mogelijk op dit niveau, dat zou onethisch zijn. De politiek
geeft eigenlijk alle invulling.
Je zou bijvoorbeeld wel kunnen kijken naar nu en vroeger, maar dan heb je wel het
probleem dat alles vroeger anders was, dat andere dingen invloed hebben.
Het kader lijkt vooral om kwalificaties en competenties te draaien, maar daarbij
gaat het ook elke zoveel jaar om zelfsoortige vaardigheden met weer andere
namen.
Tussentijdse conclusie:
Er zijn duidelijk interventies die meer effect laten zien dan andere interventies, maar
dit kan ook liggen aan;
De mogelijke impact die het kan hebben.
De kwaliteit van de interventie.
De faux die vaak gemaakt wordt is het inzetten op hoogscorende aspecten en het
negeren van de laagscorende effecten, zonder daarbij te kijken naar het geheel
binnen de context.
Dit soort bevindingen zijn voor de grote gemene deler; niet voor elke situatie.
Tegelijkertijd is dit de wetenschappelijke evidentie die er is en moet niet genegeerd
worden.
Rapport: de leerling centraal:
, Mooie tegenstelling want; het adviesrapport is grotendeels een politieke wil, af en toe
empirisch studies, maar er is nooit tegenbewijs.
One-size-fits all zou niet werken en flexibiliteit in onderwijs is belangrijk. Dat dit niet
lukt komt vooral door de organisatie. Het moet wel goed aansluiten op de individuele
leerling, dit zal leiden tot meer motivatie en dus hogere prestaties. Zo creëer je
gelijke kansen in het onderwijs.
Deze wens komt vooral naar voren door pedagogen, 90% van de tijd dat er
een expert in beeld verschijnt om iets over het onderwijs te zeggen, is het een
pedagoog.
Waar stel je de leerling centraal:
Het stelsel
Doel en bedoeling
Vormgeving en uitvoering
Organisatie
Differentiatie:
Het idee om rekening te houden met individuele verschillen en daar het onderwijs op
aan te passen. In de praktijk zie je dat vaak terug in prestatiegroepen. Maar denk
aan de slides over mesoniveau, dan blijkt dat prestatiegroepering helemaal niet goed
is. Prestatiegroepering werkt vaak goed voor de slechtstpresterenden, maar het
werkt veel minder voor de sterkste van de groep.
Nederland is kampioen in het zorgen voor de minder presterende leerlingen, maar
heel slecht in de middenmoot en de beste leerlingen.
Je moet niet willen dat goed presterende leerlingen de minder presterende leerlingen
onderwijzen!!
Meer regie bij de lerende:
Beslissingen moet je leggen bij de lerende zelf. De vraag is dan wel wie de echte
verantwoordelijkheid heeft. Denk aan het referentiekader op microniveau. Maar een
leerling die keuzes mag maken, maar er vervolgens achter komt dat het allemaal
nepkeuzes zijn, raakt volledig zijn motivatie kwijt.
Strategisch handelen:
De belangen van de leerling zijn wellicht belangrijk, maar het moet natuurlijk ook
haalbaar en betaalbaar zijn. De daadwerkelijke kosten voor onderwijs zijn vele malen
hoger als we echt alle adviezen willen opvolgen en is dus niet betaalbaar.
› Vb. studenten betalen slechts 25% in collegegeld van wat een student
daadwerkelijk kost, de rest wordt door de universiteit voorgeschoten en dat
krijgt men via het rijk terug (tenminste, voor de nominale studenten, de rest
kost de universiteit geld).
Flexibele leerroutes:
Het idee dat er meer paden moeten zijn dat het onderwijsbestel nu.
› Vb: “Wat iemand niet goed kan, zou niet in de weg mogen staan van diens
ontwikkeling. D66 wil leerlingen daarom meer flexibiliteit geven om vakken te
kiezen. Zo bepaalt het vak waar je het minst goed in bent, niet welk diploma je
behaalt. Dit vraag ook goede samenwerking tussen middelbare scholen en
mbo, hbo en wo-instellingen, om de kansen bij de vervolgopleiding te
vergroten.”