Personen- en familierecht
Inhoudsopgave
Week 1..................................................................................................................................................................2
Week 2..................................................................................................................................................................8
Week 3................................................................................................................................................................17
Week 4................................................................................................................................................................23
Week 5................................................................................................................................................................31
Week 6................................................................................................................................................................35
,Week 1
Hoofdstuk 2: 2.1.1, 2.1.2, 2.1.4, 2.3.1 t/m 2.3.4 en 2.4.2 t/m voetnoot 96, 2.4.4,
2.4.6, 2.4.7, 2.6.2
Persoon
Een persoon is hij die drager van rechten en plichten kan zijn. Bij de term persoon gaat het
om het rechtssubject en de juridische kwalificatie ervan. In artikel 1:1 lid 1 BW staat dat alle
personen die zich in Nederland bevinden vrij zijn en bevoegd zijn tot het genot van
burgerlijke rechten. Deze regel wordt door verdere regelgeving beperkt. Dit artikel is een
uitvloeisel van artikel 1 Gw, omdat de gelijkstelling beoogt. In artikel 1:1 lid 2 BW wordt
persoonlijke dienstbaarheid, waarbij de ander zonder rechtsbescherming overgeleverd is
aan de willekeur van de ander (slavernij), verboden. Onder beloning dienstbaar zijn of
taakstraf verrichten (artikel 22c lid 1 Sr) valt niet onder dit verbod.
Door geboorte ontstaat persoonlijkheid (artikel 1:2 BW). Het is noodzakelijk dat het kind
levend geboren wordt om van zijn/haar rechten te genieten. Ook al is het kind enkele
seconden levend. Deze eis zorgt in sommige situaties toch voor kwesties met artikel 8 EVRM
(het recht op leven). Zo wilde in een zaak, welke rechtbank ’s-Hertogenbosch in behandeling
had, ouders van een doodgeboren kind het kind erkennen. De rechtbank oordeelde dat
family life aanwezig was ten aanzien van een levenloos geboren kind, omdat een emotionele
band met het kind tijdens de zwangerschap opgebouwd kan worden wat ervoor zorgt dat
een situatie van family life niet ophoudt met bestaan als het kind direct bij de zwangerschap
of erna overlijdt.
Als het kind aanspraak wil doen op een recht dient hij zich te beroepen op artikel 1:2 BW. Dit
kan een kind uiteraard niet zelf en zal de vertegenwoordigde moeten doen. Als een kind
staande het huwelijk of geregistreerd partnerschap van zijn ouders geboren wordt, zijn de
ouders gedurende de minderjarigheid van het kind gezamenlijk belast met het ouderlijk
gezag (artikel 1:251 lid 1 en artikel 1:253aa BW). Dit ouderlijk gezag heeft betrekking tot de
wettelijke vertegenwoordiging (artikel 1:245 lid 4 BW). Na een scheiding blijft het wettelijke
gezag tot stand, tenzij de rechter dit anders bepaald (artikel 1:251 lid 2 jo. artikel 1:251a
BW). Voor kinderen die vanaf 1 januari 2023 zijn geboren is een nieuwe regeling, dat ervoor
zorgt dat bij erkenning van een kind gezamenlijk gezag van de ouders is gekoppeld (artikel
1:251b BW). Het gezag kan ook gezamenlijk uitgeoefend worden door een ouder samen met
een niet-ouder (artikel 1:253t en 1:253sa BW) of door een ouder alleen (artikel 1:253b en
1:253x BW) of door één of twee voogden (artikel 1:280 BW). Bij conflicterende belangen van
het kind en de ouders kan de rechter een bijzondere curator benoemen om de belangen van
het kind te beschermen (artikel 1:250 BW).
De rechtspersoonlijkheid is verbonden aan het leven van de persoon. Wanneer de persoon
overlijdt, gaat zijn rechtspersoonlijkheid ook teniet. Het vaststellen van iemand zijn dood is
tegenwoordig een stuk lastiger. Wanneer iemand zijn hart stopt betekent niet gelijk de dood
van een persoon door de mogelijkheden van een kunsthart of hartdonatie. De
doodvaststelling en de criteria worden geregeld in de Wet op de Orgaandonatie en het
bijbehorende besluit vaststelling van de dood bij postmortale orgaandonatie. Het bepalen
van het moment van overlijden is van belang in het erfrecht.
2
,Woonplaats
Om aan het rechtsverkeer deel te nemen is het hebben van een woonplaats enigszins van
belang. Zo is voor het bepalen van de relatieve competentie van de rechter de woonplaats
van een der partijen een uitgangspunt. Het woonplaatsbeginsel is zowel in het Privaatrecht
als in het Publiekrecht van kracht.
Woonstede (artikel 1:10 BW) = De plaats (huis) waar iemand naar maatschappelijke
opvatting woont, zijn zaken behartigt, voor het rechtsverkeer steeds bereikbaar is en waar
hij niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel
bereikt is, terug te keren.
Bij het ontbreken van een woonstede zal zijn werkelijk verblijf, de plaats waar hij/zij zich
vertoeft, gezien worden als woonplaats. Zwervers hebben geen woonplaats in de zin van de
wet en zullen door artikel 54 Rv in een procedure betrokken raken. Bij een schipper hangt
het af van waar hij woont. Woont hij in een huis aan de wal, dat geldt dat huis als de
woonstede. Woont hij aan boord van zijn schip, dan ligt het aan waar zijn schip zich bevindt.
De woonstede is niet gebonden aan een vaste plaats. Echter de wet en jurisprudentie
verbiedt een verplaatsbare woonplaats, wat betekent dat in dat verband de schipper als
zonder woonplaats beschouwd dient te worden. Artikel 1:14 BW erkent een tweede
woonplaats bij kantoor of filiaal.
Het juridische begrip woonplaats valt samen met de feitelijke verblijfplaats van de persoon,
gelegen in de gemeente waarin hij staat ingeschreven. Echter dient dit alleen als aanwijzing
gezien te worden, omdat het hoofdverblijf beoordeeld dient te worden naar de feitelijke
omstandigheden.
Ook een rechtspersoon dient een woonplaats te hebben. Dit bevindt zich waar hij volgens
wettelijke voorschrift of volgens zijn statuten of reglementen zijn zetel heeft (artikel 1:10 lid
2 BW).
Soorten woonplaatsen:
- Onafhankelijke of zelfstandige = Betreffende de persoon die deze kan veranderen,
opheffen of vestigen zonder bemoeienis van een ander.
- Afhankelijke of afgeleide = Betreffende minderjarige, onder curatele gestelde (artikel
1:12 lid 1 BW) en personen ten behoeve van wie een bewindvoerder of mentor is
aangesteld (artikel 1:12 lid 2 en 3). Zij zijn onbekwaam om zelfstandig
rechtshandelingen te verrichten.
Woonplaats minderjarige
Een minderjarige behoudt de woonplaats van zijn ouders. Echter indien de ouders uit elkaar
gaan en beide het gezag nog voeren, heeft het kind de woonplaats van de ouder bij wie het
feitelijk verblijft, dan wel laatstelijk heeft verbleven (artikel 1:12 lid 1 BW). Indien een kind
wegloopt en de ouders scheiden erna, dient er door de rechter gevraagd te worden bij welke
ouder hij zich thuis voelt. Zo kan de feitelijke woonplaats van het kind bepaald worden.
Mocht dit nog steeds geen uitkomst bieden, dan dient de rechter in het belang van het kind
een keuze te maken. Als het bij het voortduren van gezamenlijk gezag ook nog co-
ouderschap bestaat, kan dit nog steeds voor problemen zorgen in de regeling van artikel
3
, 1:12 lid 1 BW. De oplossing hiervoor is een onafhankelijke beslissing in bijvoorbeeld het
ouderschapsplan of door de rechter in het kader van de geschillenregeling (artikel 1:253a lid
2 sub b BW).
Indien er een verandering komt in het gezag van het kind, zoals dat het gezag onder een
rechtspersoon valt in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel (artikel 1:302 BW)
volgt het kind de woonplaats van de gecertificeerde instelling. Het kind volgt de woonplaats
van pleegouders alleen als een pleegouder belast wordt met de voogdij van het kind. Als het
kind meerderjarig wordt, krijgt hij/zij een eigen woonplaats en valt hij onder de normale
regeling onder artikel 1:10 BW.
Woonplaats beschermde meerderjarige
Ook de onder curatele gestelde persoon volgt voor alle rechtshandelingen de woonplaats
van de curator. Bij het benoemen van een curator heeft de echtgenoot, de geregistreerde
partner of levensgezel ingevolge artikel 1:383 lid 3 BW de voorkeur. Bij een derde curator
volgt de onder curatele gestelde zijn woonplaats en heeft hij dus een ander woonplaats dan
zijn echtgenoot/geregistreerde partner.
Als iemand een mentorschap heeft gekregen is degene tijdens deze mentorschap onbevoegd
rechtshandelingen te verrichten betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en
begeleiding (artikel 1:453 BW). Deze persoon volgt ook de woonplaats van zijn mentor
(artikel 1:12 lid 3 BW).
In al deze gevallen geldt dat als de persoon van wie de woonplaats is afgeleid, komt te
overlijden of zijn gezag of hoedanigheid verliest, de woonplaats ingevolge artikel 1:12 lid 5
BW eerst wijzigt als er een vervanger is benoemd.
Verlies van woonstede
Hoe iemand een woonstede krijgt is niet relevant. Artikel 1:11 BW gaat uit van de
aanwezigheid van woonstede en bepaald wanneer iemand deze verloren heeft: Indien de wil
van de betrokkene tot het prijsgeven van zijn woonstede wordt gevoegd bij de daad daartoe
(Vb: verkopen van woning of opzeggen huurovereenkomst).
Sterfhuis = Plaats waar de overledene zijn laatste woonplaats had (NIET waar hij is
overleden).
Voornamen
Eenieder heeft de voornamen die in zijn geboorteakte, opgenomen door de ambtenaar van
de burgerlijke stand, zijn gegeven (artikel 1:4 lid 1 BW). Een wijziging van de naam bij schrijf-
of spelfouten kan alleen worden gemaakt door middel van een wijzigingsverzoek bij de
rechtbank (artikel 1:24a BW). Als de aangever geen voornaam geeft of ontoelaatbare
voornamen noemt, kan de ambtenaar zelf ambtshalve een voornaam kiezen (artikel 1:4 lid 3
BW). In artikel 1:4 lid 2 BW staan de voorwaarden over de voornaam: De naam mag niet
ongepast zijn en niet gelijk zijn aan een bestaande achternaam, als deze niet tevens een
gebruikelijke voornaam is.
4