Geschiedenis van de Filosofie 4 – samenvatting deeltentamen 1
1 – Immanuel Kant (hoorcolleges 1 t/m 4)
Hoe is speciale metafysica mogelijk?
Kants hoofdvraag is ‘Hoe is de speciale metafysica als wetenschap mogelijk?’
Kant onderscheid twee soorten metafysica:
1. Metafysica specialis: ‘God, de ziel en de kosmos’. Speciale metafysica is een
‘wetenschappelijke’ discipline die zoekt naar bewijzen voor vraagstukken waar we
eigenlijk geen (empirisch) antwoord op kunnen geven. Kant stelt zich zeer kritisch op
tegenover de speciale metafysica, omdat:
a) Er zijn geen vaste theorieën en ideeën om je thesis aan te meten, er is dus geen
fundament van kennis.
b) Hierdoor is er ook geen vooruitgang in de discipline, want alles wat wordt opgebouwd
wordt ook direct weer neergehaald, er worden geen vaste conclusies getrokken.
Tegelijkertijd ziet Kant de speciale metafysica als een oneindige zoektocht naar deze kennis,
simpelweg omdat het in de menselijke aard zit. We moeten erin geloven zonder
epistemologisch bewijs, net zoals dit met religie het geval is.
2. Metafysica generalis: principes der natuur, natuurwetten.
Vanaf de mid-achttiende eeuw werd speciale metafysica een probleem, met name voor
denkers als Kant en Hume. Speciale metafysica werd vanaf dit moment buiten de
mogelijkheidsvoorwaarden geplaatst, dus niet als empirisch of wetenschappelijk perse.
Het empirisme en rationalisme
Kant reageerde op het empirisme en rationalisme uit zijn tijd. Hij was erg kritisch naar beide
stromingen, en zijn theorie verenigde uiteindelijk de twee.
Het rationalisme stelt analytisch a priori kennisoordelen centraal.
‘a priori’ betekent dat de kennis technisch gezien niet nieuw is, omdat deze proposities al in
het concept aanwezig zijn – er is geen ervaring nodig om deze propositie te ontdekken.
‘analytisch’ wil zeggen dat door middel van conceptuele analyse de kennis vergaard kan
worden.
In andere woorden stelt het rationalisme dat kennis vergaard kan worden door
conceptanalyse, en dat deze kennis eigenlijk al vastbesloten in ons hoofd zat.
Het empirisme stelt synthetisch a posteriori kennisoordelen centraal.
‘a posteriori’ betekent dat kennis uit ervaring wordt geleerd.
‘synthetisch’ betekent dat de kennis een toevoeging is op de bestaande kennis, maar dat een
tegengestelde propositie ook denkbaar is, en dat daarom de kennis nooit volledig zeker is.
In andere woorden stelt het empirisme dat nieuwe kennis vergaard kan worden uit
ervaring.
De reactie van Kant is de verbinding van ‘a priori’ aan ‘synthetisch’. Kant beargumenteert dat
synthetisch a priori kennisoordelen mogelijk zijn, en zet vervolgens uiteen hoe dit mogelijk is.
Hieruit volgt dat er natuurwetten zijn die we wel degelijk zeker kunnen weten, omdat deze
principes a priori aanwezig zijn in ons verstand.
, Kennisvergaring door de drie faculteiten
In de kern komt het erop neer dat waar Hume stelde dat het subject zich conformeert naar het
object, Kant ervan overtuigd is dat het object zich conformeert naar het subject: de wereld is
slechts een verschijning vanuit de mens.
Volgens Kant bezit de mens a priori vormen in het verstand, en via een proces van
kennisvergaring geven ze vorm aan de objecten en de wereld om ons heen.
Volgens Kant zijn er drie faculteiten, namelijk:
1. Zintuiglijkheid: het subject neemt ervaringen waar via de zintuigen, en deze
ervaringen worden door de zintuigen omgezet in ‘aanschouwingen’.
2. Verstand: het subject bezit concepten om na te denken over de aanschouwingen, die
ook wel voorstellingen worden genoemd.
3. Rede: het subject bezit ideeën waar de rede oneindig over na blijft denken en trekt
gevolgtrekkingen over de proposities die uit de eerste en tweede faculteit komen.
Zintuiglijkheid Verstand Rede
Product ‘Aanschouwing’ Concepten Ideeën
A priori, het zuivere De mogelijkheids- De 12 categorieën God, de ziel en de
gedeelte voorwaarden ‘tijd’ kosmos als ideeën
en ‘ruimte’
De faculteiten van de zintuiglijkheid en het verstand moeten samenkomen om kennisoordelen
te produceren.
De waarnemingen (ofwel de ervaringen) zijn zelf a posteriori. De aanschouwingsvormen
‘ruimte’ en ‘tijd’ zijn a priori, omdat deze voorafgaan aan het waarnemen. Het subject kan
niets waarnemen of überhaupt voorstellen zonder enige conceptie van ruimte en/of tijd, dit is
waarom ze de mogelijkheidsvoorwaarden voor aanschouwingen zijn.
De concepten van het verstand zijn ook a posteriori, omdat concepten worden geleerd aan de
hand van ervaring. Wanneer een bepaalde ervaring zich herhaaldelijk voordoet, kan een
object als zodanig worden herkend, en heeft zich een concept van dit object ontwikkeld in het
verstand. De twaalf categorieën zijn het zuivere gedeelte van het verstand, dus a priori. Een
van de twaalf categorieën is causaliteit.
Idealisme
De conclusie die Kant uit dit systeem trekt is dat wij met onze a priori vermogens de wereld
om ons heen vormen.
Dit veronderstelt een vorm van idealisme: de wereld wordt gevormd door het subject,
en de objecten zijn dus slechts verschijningen die door ons als subject zelf in ruimte en tijd
worden geprojecteerd. De wereld is dus de wereld zoals die door ons ervaren wordt, een
verschijningswereld. Dit impliceert voor sommigen dat er ook nog een andere wereld is, een
‘ding an sich’, die objectief is.
Kant zegt hierover dat de wereld zoals wij die ervaren ook gewoon de objectieve
wereld is en dat we niet (kunnen) weten of er een andere wereld an sich bestaat. Natuurkunde
en wiskunde is ‘waar’, omdat het voor iedereen hetzelfde is, ook al is het niet bewezen in die
wereld an sich. Maar omdat iedereen dezelfde zuivere vermogens heeft, en de wereld door
iedereen hetzelfde te begrijpen is, zijn de waarnemingen dus universeel. De