1. Welk van de volgende gebieden behoort niet tot de basispsychologie?
a. De klinische psychologie
b. De cognitieve psychologie
c. De ontwikkelingspsychologie
d. De sociale psychologie
2. Welke van de onderstaande psychologen behoort tot de aanhangers van het
behaviorisme?
a. Bandura
b. Freund
c. Catell
d. Skinner
3. Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
a. Arbeids- en organisatiepsychologie is een terrein binnen de toegepaste psychologie.
b. Arbeids- en organisatiepsychologen gebruiken concepten en theorieën afgeleid van
vrijwel alle gebieden van de fundamentele psychologie.
c. Zowel a als b zijn juist
d. Zowel a als b zijn onjuist.
4. Een onderzoeker neemt deel aan het werkoverleg in een organisatie. Hij wil op deze
manier meer te weten komen over de onderwerpen die aan bod komen en over de
interactie tussen de deelnemers aan het overleg. Van welk type observatie is dit een
voorbeeld?
a. van kwantitatieve observatie
b. van gestructureerde observatie
c. van ongestructureerde observatie
d. van participerende observatie
5. Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
a. In de Hawthorne studies kwam het belang van sociale relaties tussen werknemers
naar voren.
b. Binnen de psychologie kan een theorie worden omschreven als een georganiseerde
verzameling ideeën die voorspellen wat een persoon denkt, voelt of doet.
c. Zowel a als b zijn juist
d. Zowel a als b zijn onjuist
,6. In een bepaalde organisatie wordt van oudsher gewerkt. Men wil overgaan op
teamwerken en wil weten of dit de arbeidstevredenheid en de productiviteit verhoogt. De
directeur vraagt een onderzoeker om na te gaan wat het effect is van het invoeren van
teamwerken. De onderzoeker kiest ervoor om een tijdje zelf mee te werken in het bedrijf.
Op die manier hoopt hij erachter te komen wat er speelt in het bedrijf en hoe mensen
denken over de verandering. Verder wil hij op de manier ervaren wat de verandering
betekent voor mensen. Daarnaast vraagt hij bedrijfsgegevens op om na te gaan of de
productie verbetert door het werken in teams. Hoe kan deze onderzoeksmethode het
best omschreven worden?
a. Als gestructureerde observatie met archiefbronnen.
b. Als gestructureerde observatie met dagboekonderzoek.
c. Als participerende observatie met archiefbronnen
d. Als participerende observatie met dagboekonderzoek
7. Als men spreekt over de te hanteren algehele onderzoeksstrategie, dan bedoelt men
a. het onderzoeksontwerp.
b. de onderzoeksmethode.
c. de onderzoekstechniek.
d. noch a, b of c.
8. Welke aspecten behoren tot het onderdeel ‘content’’ in Guilfords structure of the
intellectmodel?
a. figural, concrete, implications en semantic
b. figural, semantic, systems en behavrioral
c. figural, symbolic, semantic en behavrioal
d. figural, concrete, implications en symbolic.
9. Veel onderzoek wijst naar een Big Five structuur van persoonlijkheid. Welke van de
volgende uitspraken over deze vijffactoren structuur is juist?
a. Ze maken andere persoonlijkheidsconcepten overbodig.
b. Ze zijn geen goede voorspellers van toekomstig werkgedrag.
c. Ze zijn het maximum aantal persoonlijkheidsfactoren dat bestaat.
d. De dimensie extraversie-introversie van Eysenck maakt er geen deel van uit.
10. Borings (1923) definitie van intelligentie: ’intelligentie is wat een intelligentietest meet’,
wordt gedeeld door
a. alle psychologen
b. veel psychologen
c. weinig psychologen
d. steeds minder psychologen.
11. Een bedrijf wil in de toekomst een strenge selectie van kandidaten. Daarom schakelt men
een selectiepsycholoog in. Deze besluit om het slectiecriterium te verhogen, zodat alleen
kandidaten met een hoge score worden aangenomen. Het gevolg van dit beleid is dat
a. het aantal false negatives toeneemt en het aantal positives afneemt.
b. het aantal false negatives afneemt en het aantal positives toeneemt.
c. zowel het aantal false nagtives als het aantal positives toeneemt.
d. Zowel het aantal false nagtives als het aantal positives afneemt.
, 12. Wat is doorgaans de eerste stap in een personeelsselectie procedure?
a. het uitvoeren van een functie-analyse
b. het specificeren van persoonskenmerken
c. het nemen van een selectiebeslissing
d. het ontwerpen van selectiemethoden.
13. Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
a. Tot de personeelsselectiemethoden behoren psychometrische tests, grafologie
metingen.
b. Onder biodata verstaat men gegevens verkregen door middel van fysiologische
metingen (bijvoorbeeld hartslagmetingen).
c. Zowel a als b zijn juist.
d. Zowel a als b zijn onjuist.
14. Wat behoort niet tot de personeelsselectiemethoden?
a. assessment centres
b. handschriftanalyses
c. psychologische tests
d. podometrische tests
15. Wat is het halo-effect?
a. De neiging van beoordelaars om een beoordelingsschaal positiever in te vullen door
de aandacht die zij van onderzoekers krijgen.
b. Het effect dat de boordeling van een kenmerk doorwerkt bij alle andere kenmerken.
c. De neiging van beoordelaars om terughoudend te zijn met extreme scores op een
beoordelingsschaal.
d. De neiging van beoordelaars om extreem positief of negatief te scoren op een
beoordelingsschaal.
16. In een bedrijf wil men het beloningssysteem voor managers veranderen. Het idee is dat
managers meer hun best zullen doen, als ze een bonus krijgen voor goede prestaties.
Het gaat zeer goed met de economie dus er is geld om dit systeem in te voeren. Het
probleem is dat als het minder goed gaat met de economie, de bonus (tijdelijk) zal
worden afgeschaft. Het zou dan kunnen voorkomen dat in tijden van economische
neergang managers minder gaan presteren, waardoor het bedrijf in de problemen zou
kunnen komen. Men twijfelt tussen het altijd belonen van een goede prestaties en het
soms belonen van een goede prestatie. Hoe kan men volgens de behavioristische
stroming het best belonen?
a. altijd belonen
b. soms belonen
c. nooit belonen
d. sommige wel belonen, maar anderen niet
17. Klassieke conditionering is een vorm van leren die het eerst onderkend is door
a. Skinner
b. Pavlov
c. Freud
d. Jung
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper holy_diver60. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,49. Je zit daarna nergens aan vast.