Formeel Strafrecht samenvatting problemen
Literatuur:
- B.F. Keulen & G. Knigge, Ons Strafrecht 2 Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2020, hoofdstuk 2.6.2,
hoofdstuk 3.4.3, hoofdstuk 9 (geheel) en hoofdstuk 10.1 t/m 10.2.2 en 10.4.
- EHRM 24 april 1990, ECLI:NL:XX:1990:AD5851, NJ 1991/523, m.nt. E.J. Dommering (Kruslin & Huvig)
NB: noot is verplicht!
- HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1563, NJ 2015/114, m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen (Stille sms) NB:
noot is verplicht!
- B.F. Keulen & G. Knigge, Ons Strafrecht 2 Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2020, hoofdstuk 3.4.1,
hoofdstuk 10.1+10.2 (met uitzondering van 10.2.3), hoofdstuk 11 (met uitzondering van 11.6)
- EHRM 5 juli 2016, nr. 23755/07, EHRC 2017/30, m.nt. J.H.J Crijns (Buzadji t. Moldavië, §87-102) NB:
alleen de genoemde paragrafen lezen. De noot is verplicht!
- B.F. Keulen & G. Knigge, Ons Strafrecht 2 Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2020: hoofdstuk 4
(herhaling week 2 college), hoofdstuk 12 (geheel) en hoofdstuk 13.6 + 13.7.
- Jurisprudentie: HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394, m.nt. Y. Buruma
(Wijziging tenlastelegging) NB: noot is verplicht!
- Jurisprudentie: HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers (Overzicht
getuigen). NB: noot is verplicht!
- B.F. Keulen & G. Knigge, Ons Strafrecht 2 Strafprocesrecht. H2.4 + 2.6.4, H4.1 + 4.3, H13 (geheel).
- Jurisprudentie: HR 7 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0442, NJ 1996/557, m.nt. A.C. ’t Hart (Kernrol) NB:
noot is verplicht!
- Jurisprudentie: HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers (Overzicht getuigen)
NB: noot is verplicht!
- Jurisprudentie: HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, m.nt. Kooijmans
(Ondervragingsrecht I-440) NB: noot is verplicht!
- B.F. Keulen & G. Knigge, Ons Strafrecht 2 Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2020, H16 (geheel).
- F.A.J. Koopmans, Het beslissingsmodel van 348/350 Sv, Deventer: Kluwer 2017, H6 + 7.
- Jurisprudentie: HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Y. Buruma (Reikwijdte
motivering/hennepkwekerij) NB: noot is verplicht!
- Jurisprudentie: HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314, m.nt. Y. Buruma
(Weerleggen alternatief scenario/Venrayse arrest) NB: noot is verplicht!
- B.F. Keulen & G. Knigge, Ons Strafrecht 2 Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2020, H14.
- Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering
(ambtelijk versie juli 2020), par. 3.8. Online te raadplegen via:
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2020/07/30/ambtelijke-versie-juli-2020-memorie-
van-toelichting-wetboek-van-strafvordering
- Jurisprudentie: HR 20 december 1926, NJ 1927/85 (De auditu)
- Jurisprudentie: HR 4 mei 2004, ECLI:NL:2004:AO5061, NJ 2004/480 (Selectie en waardering)
- Jurisprudentie: HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515, m.nt. M.J. Borgers
(Bewijsminimum zedenzaken) NB: noot is verplicht!
- Jurisprudentie: HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, NJ 2011/116, m.nt. P.A.M. Mevis
(ACAB) NB: noot is verplicht!
- B.F. Keulen & G. Knigge, Ons Strafrecht 2 Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2020, H17.1, H17.3 +
H17.4.
- HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0256, NJ 2011/294, m.nt. P.A.M. Mevis (Bevestigen of
vernietigen vonnis 1e aanleg) NB: noot is verplicht!
- HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers (Overzicht getuigen) NB: noot is
verplicht!
Inhoudsopgave
FORMEEL STRAFRECHT SAMENVATTING PROBLEMEN.......................................1
PROBLEEM 1 – TAP DIE TELEFOON!..................................................................3
LEERDOEL 1: WAT IS OPSPORING EN WIE IS DAARMEE BELAST?.....................................................3
LEERDOEL 2: WAT IS DE ROL VAN DE RECHTER-COMMISSARIS TIJDENS DE OPSPORING?......................6
LEERDOEL 3: WELKE OPSPORINGSBEVOEGDHEDEN ZIJN ER? WAT ZIJN BIJZONDERE
OPSPORINGSBEVOEGDHEDEN? EN WANNEER MAG JE DEZE INZETTEN? TITEL IVA..............................8
LEERDOEL 4: WANNEER MAG EEN TELEFOON AFGETAPT WORDEN? EN WELKE ARTIKELEN HOREN
DAARBIJ?.......................................................................................................................... 11
1
, JURISPRUDENTIE: KRUSLIN & HUVIG.......................................................................................13
JURISPRUDENTIE: STILLE SMS................................................................................................ 14
PROBLEEM 2 - HOELANG NOG IN DEZE CEL?...................................................16
LEERDOEL 1: WELKE FASEN KENT HET VOORARREST EN AAN WELKE VOORWAARDEN MOET ER PER FASE
ZIJN VOLDAAN?.................................................................................................................. 16
Ophouden voor onderzoek......................................................................................... 25
LEERDOEL 2: MET WELKE WAARBORGEN, BENOEMD IN HET INTERNATIONAAL RECHT EN
MENSENRECHTENVERDRAGEN, IS HET VOORARREST OMKLEED?....................................................32
JURISPRUDENTIE: BUZADJI T. MOLDAVIË..................................................................................33
PROBLEEM 3 – GEDAGVAARD.........................................................................35
LEERDOEL 1: WAT IS DE FUNCTIE VAN DE DAGVAARDING?.........................................................35
Dagvaarding (258 Sv Sv)............................................................................................35
LEERDOEL 2: WAT IS DE FUNCTIE VAN DE TENLASTELEGGING? EN WELKE SOORTEN ZIJN ER?.............37
LEERDOEL 3: MAG EEN TENLASTELEGGING NOG GEWIJZIGD OF AANGEVULD WORDEN EN IN WELKE
GEVALLEN?....................................................................................................................... 41
JURISPRUDENTIE: WIJZIGING TENLASTELEGGING........................................................................41
LEERDOEL 4: WANNEER IS EEN DAGVAARDING NIETIG? EN MAG JE DAN OPNIEUW VOOR HETZELFDE FEIT
DAGVAARDEN?................................................................................................................... 42
LEERDOEL 5: WIE KUNNEN ER VOORAFGAAND AAN HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING VOOR ZORGEN
DAT GETUIGEN EN DESKUNDIGEN VERSCHIJNEN EN HOE KAN DAT WORDEN BEWERKSTELLIGD?............44
JURISPRUDENTIE: OVERZICHT GETUIGEN..................................................................................45
PROBLEEM 4 – HET PROCESDOSSIER EN HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
IN EERSTE AANLEG.......................................................................................47
LITERATUUR:................................................................................................ 47
LEERDOEL 1: WIE ZIJN PROCESPARTIJEN EN WAT ZIJN HUN BEVOEGDHEDEN, RECHTEN EN PLICHTEN?. .47
LEERDOEL 2: WIE ZIJN PROCESDEELNEMERS EN WAT ZIJN HUN BEVOEGDHEDEN, RECHTEN EN PLICHTEN?
...................................................................................................................................... 49
LEERDOEL 3: WIE KAN ER BIJ AANVANG VOOR ZORGEN DAT GETUIGEN EN DESKUNDIGEN ALSNOG
VERSCHIJNEN HOE KUNNEN ZE DAT DOEN?...............................................................................53
LEERDOEL 4: HOE MOETEN DE PROCESSTUKKEN UIT VOORBEREIDEND ONDERZOEK AAN DE ORDE
WORDEN GESTELD?............................................................................................................ 54
LEERDOEL 5: HOE VERLOOPT EEN REGULIER ONDERZOEK TER TERECHTZITTING IN HOOFDLIJNEN?.......55
De beslispunten van art. 350 Sv Materiële vragen....................................................60
Opening van de zitting............................................................................................... 63
Identiteit, oplettendheid, cautie.................................................................................64
Voordracht van de zaak............................................................................................. 64
Ondervraging door de rechter....................................................................................64
Requisitoir (art. 311 lid 1 Sv)......................................................................................64
Pleidooi (311 lid 2 Sv).................................................................................................65
Repliek....................................................................................................................... 65
Dupliek....................................................................................................................... 65
Laatste woord............................................................................................................. 65
Sluiting....................................................................................................................... 66
LEERDOEL 6: WIE IS EINDVERANTWOORDELIJK VOOR HET VERLOOP EN VOLLEDIGHEID VAN HET
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING EN HET DOSSIER?.................................................................67
JURISPRUDENTIE: KERNROL................................................................................................... 67
JURISPRUDENTIE: OVERZICHT GETUIGEN..................................................................................67
JURISPRUDENTIE: ONDERVRAGINGSRECHT I-440.......................................................................69
PROBLEEM 5 – OPSTELLEN VAN HET CONCEPT-VONNIS...................................69
LEERDOEL 1: WAAROVER MOET DE RECHTER BESLISSEN?...........................................................69
LEERDOEL 2: IN WELKE GEVALLEN MOET DE BESLISSING IN DE RECHTBANK WORDEN GEMOTIVEERD?. .71
JURISPRUDENTIE: REIKWIJDTE MOTIVERING/HENNEPKWEKERIJ.......................................................73
JURISPRUDENTIE: WEERLEGGEN ALTERNATIEF SCENARIO/VENRAYSE ARREST...................................74
LEERDOEL 3: WAAROM MOETEN ZE IN SOMMIGE GEVALLEN WORDEN GEMOTIVEERD?.......................75
2
,PROBLEEM 6 – VOLDOENDE BEWIJSMIDDELEN!?.............................................76
LEERDOEL 1: WAT ZIJN DE BELANGRIJKSTE KENMERKEN VAN HET NEDERLANDSE WETTELIJKE
BEWIJSMIDDELENSTELSEL?.................................................................................................... 76
JURISPRUDENTIE: SELECTIE EN WAARDERING............................................................................79
JURISPRUDENTIE: ACAB...................................................................................................... 80
LEERDOEL 2: WAT IS HET ONMIDDELLIJKHEIDSBEGINSEL EN HOE KRIJGT DAT VORM IN DE
BEWIJSVOERING?................................................................................................................ 81
JURISPRUDENTIE: DE AUDITU................................................................................................ 82
LEERDOEL 3: WELKE BEWIJSMIDDELEN ZIJN ER?.......................................................................83
LEERDOEL 4: WELKE BEWIJSMINIMUMREGELS ZIJN ER IN HET BEWIJSMIDDELENSTELSEL?....................87
JURISPRUDENTIE: BEWIJSMINIMUM ZEDENZAKEN........................................................................88
PROBLEEM 7 – NIET EENS MET DE UITSPRAAK................................................88
LEERDOEL 1: WANNEER, WIE, TEGEN WELKE UITSPRAKEN EN BINNEN WELKE TERMIJN MAG JE HOGER
BEROEP INSTELLEN?............................................................................................................ 89
LEERDOEL 2: OP WELKE MANIER DIENEN DE GRIEVEN TEGEN HET VONNIS BEKEND GEMAAKT TE
WORDEN?......................................................................................................................... 92
LEERDOEL 3: WIE KUNNEN ERVOOR ZORGEN DAT EEN GETUIGE OF DESKUNDIGEN TER TERECHTZITTING
VERSCHIJNT EN OP WELKE MANIER KAN DAT WORDEN BEWERKSTELLIGD?.......................................93
JURISPRUDENTIE: OVERZICHT GETUIGEN..................................................................................93
LEERDOEL 4: HOE ZIET DE BEHANDELING VAN EEN ZAAK IN HOGER BEROEP ERUIT?........................95
LEERDOEL 5: WELKE BESLISSINGEN MOET HET GERECHTSHOF NEMEN EN HOE KRIJGT DAT VORM IN HET
ARREST?........................................................................................................................... 95
JURISPRUDENTIE: BEVESTIGEN OF VERNIETIGEN VONNIS EERSTE AANLEG........................................96
UITLEG BESLISSINGSMODEL ART. 348 EN 350 SV...........................................98
De beslispunten van art. 350 Sv Materiële vragen..................................................100
Probleem 1 – Tap die telefoon!
Het opsporingsonderzoek en bijzondere opsporingsbevoegdheden
Literatuur:
- B.F. Keulen & G. Knigge, Ons Strafrecht 2 Strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2020,
hoofdstuk 2.6.2, hoofdstuk 3.4.3, hoofdstuk 9 (geheel) en hoofdstuk 10.1 t/m 10.2.2 en 10.4.
- EHRM 24 april 1990, ECLI:NL:XX:1990:AD5851, NJ 1991/523, m.nt. E.J. Dommering (Kruslin
& Huvig) NB: noot is verplicht!
- HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1563, NJ 2015/114, m.nt. P.H.P.H.M.C. van Kempen (Stille
sms) NB: noot is verplicht!
Leerdoel 1: Wat is opsporing en wie is daarmee belast?
Opsporing en opsporingsonderzoek
De strafvordering begint bij de opsporing. Het voorbereidend onderzoek (art. 132 Sv) bestaat uit een
opsporingsonderzoek dat wordt verricht onder het gezag van de OvJ (art. 132a Sv).
Boek II titel 1 Sv gaat over de opsporing, maar hierin staat vrij weinig over de inhoud van het
opsporingsonderzoek.
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Afdeling 2 OvJ
Afdeling 3 Voorschriften over het opmaken van proces-verbaal en de inzending daarvan
aan de OvJ.
Afdeling 4 Regels m.b.t. het ontvangen van aangiften en klachten en de daarvan op te
maken processen-verbaal.
Afdeling 5 Regelt de beslissing tot al dan niet vervolgen die de OvJ o.b.v. de ingekomen
processen-verbaal moet nemen.
3
, Het hele opsporingsonderzoek bestaat uit niet veel meer dan het opmaken van processen-verbaal
van aangiften en klachten en het opsturen daarvan naar het parket.
Art. 1 Sv Legaliteitsbeginsel Opsporing die door of vanwege de overheid wordt verricht om de
strafwet te handhaven, moet steeds berusten op een wet in formele zin. Dus ook wanneer het geen
inbreuk maakt op rechten van burgers.
Wanneer begint de opsporing?
Klassieke definitie: Van opsporing kan worden gesproken vanaf het moment waarop het
vermoeden rijst dat een strafbaar feit is begaan. Vanaf dat moment wordt het politie- en justitie-
optreden aangemerkt als opsporing.
Manieren waarop een vermoeden kan ontstaan:
Een burger doet aangifte, waardoor het feit onder de aandacht van autoriteiten is gebracht
Autoriteiten ontdekken het feit zelf
In geval van heterdaad, waardoor iemand meteen als verdachte kan worden aangemerkt.
Hierbij stelden politie en justitie zich afwachtend op en kwamen ze alleen in actie bij aangifte of bij
ontdekking op heterdaad. Deze afwachtende houding was moeilijk vol te houden:
Door de enorme groei van de door straffen gesanctioneerde ordeningswetgeving. Er moet
meer gecontroleerd worden of de burgers zich wel aan de regels houden. Dit speuren naar
mogelijke wetsovertredingen werd een vorm van ‘opsporing’ die tegenwoordig algemeen
noodzakelijk geaccepteerd wordt.
Door de verandering in criminaliteit. Omvang en betekenis van georganiseerde criminaliteit
en terroristische aanslagen namen toe. De aandacht moest gericht worden op het oprollen
van criminele organisaties en het voorkomen van aanslagen.
Afwachten was dus geen passende strategie meer en dus werd deze definitie vervangen door de
definitie die tegenwoordig geldt en die het opsporingsbegrip verruimde.
!!! Tegenwoordige definitie van opsporing staat in art. 132a Sv: het onderzoek in verband met
strafbare feiten onder gezag van de OvJ met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen
Zodra het onderzoek zich richt op de vraag of strafrechtelijk moet worden ingegrepen, is er sprake van
opsporing.
Echter, opsporing beperkt zich niet tot het voorbereidend onderzoek In elk stadium van het geding
kan nieuw bewijsmateriaal ‘opduiken’ waarnaar onderzoek moet worden verricht, of kunnen
onduidelijkheden rijzen die moeten worden opgehelderd.
Art. 148c Sv stelt dat de OvJ de advocaat-generaal op diens verzoek bijstand verleent bij het
opsporingsonderzoek in zaken die in hoger beroep aanhangig zijn.
Art. 315 Sv geeft de rechter ter terechtzitting de bevoegdheid om (nieuwe) bescheiden en
stukken van overtuiging te bevelen.
Art. 316 Sv: nader onderzoek door RC
o Lid 1: De rechtbank kan stukken in handen stellen van de RC, voor het verrichten van
nader onderzoek.
o Lid 3: Dat onderzoek verschilt niet van de onderzoekshandelingen die de RC tijdens
het vooronderzoek kan verrichten. Dezelfde bepalingen zijn daarop van
toepassing.
5 soorten opsporingsonderzoek
aang
Personen met opsporing belast (= opsporingsambtenaren)
Art. 127 Sv Opsporingsambtenaren zijn alle personen die met de opsporing van een strafbaar feit
zijn belast. Dus zowel de gewone opsporingsambtenaren als de buitengewone
opsporingsambtenaren.
Wanneer in een wettelijke bepaling van ‘opsporingsambtenaar’ wordt gesproken, heeft die
bepaling betrekking op alle personen die benoemd zijn in art. 141 + 142 Sv.
Art. 141 + 142 Sv geven een opsomming van de personen die met de opsporing zijn belast,
oftewel de opsporingsambtenaren. Deze opsomming van opsporingsambtenaren is limitatief:
anderen hebben deze bevoegdheid niet.
4