IP Samenvatting
Hoofdstuk 1 – Geest, Gedrag en Psychologische wetenschap
Zes belangrijke perspectieven in de psychologie:
- Biologisch perspectief
- Cognitieve --> psychodynamische
- Behavioristische
- Vanuit gehele persoon
- Ontwikkelings
- Socioculturele
Biologische:
- René Descartes – sensaties en gedragingen hebben te maken met zenuwactiviteit
- Zoekt de oorzaken van gedrag in lichamelijke processen
- Ontwikkelt tot: Neurowetenschap (hersenen) & evolutionaire psychologie (gedrag en
mentale processen beschouwt op basis van hun genetische aanpassingen aan overleving en
voortplanting.)
Cognitieve:
- Aandacht voor leren, geheugen, sensatie, perceptie, taal, denken en info verwerking
- Startpunt van structuralisme = basisstructuren van de geest en de gedachten trachtte te
ontrafelen. Structuralisten zochten de ‘elementen’ van de bewuste ervaring
- Wilhelm Wundt eerste psychologielaboratorium (1879)
- William James – functionalisme = niet kijken naar structuur van reacties, maar naar de
functie van reacties, nut van reacties.
- Begin 20e eeuw; gestaltpsychologie – focus op waarneming
- Dingen in je centrale gezichtsveld vallen op
Behavioristische:
- Streven om van psychologie een objectieve wetenschap te maken
- Richt zich op observeerbaar gedrag, het gedrag dat je ziet is belangrijk
- Watson en Skinner – objectieve methoden
- Skinnerbox: leren door belonen en straffen
- Pavlov
- Gedachten en emoties in ‘black box’
Gehele persoon = een aantal psychologische perspectieven die draaien om een globaal inzicht in
de persoonlijkheid, waaronder de psychodynamische psychologie, humanistische
psychologie van karaktertrekken en temperament.
- Psychodynamische psychologie = Freud, nadruk legt op het begrijpen van het menselijk
functioneren in termen van onbewustzijn
o Psychoanalyse = een benadering die is gebaseerd op de veronderstellingen van
Freud, die de nadruk legt op onbewuste processen.
- Humanistisch, Rogers en Maslow – nadruk op mogelijkheden en potentieel menselijke
natuur, groei o.b.v. vrije wil
- Karaktertrekken en temperament – verschillen tussen mensen o.b.v. blijvende kenmerken,
elke persoon beschikt over bepaalde mate van karaktertrek
,Ontwikkeling:
- Nadruk op erfelijkheid én omgeving,
- En op voorspelbare geestelijke en gedragsmatige veranderingen die plaatsvinden tijdens de
levensloop
- Nature en nurture komen hier samen
- Kinderen met 2 dezelfde glazen met evenveel vloeistof is : ‘evenveel’, maar als 1 glas in een
langer glas evenveel vloeistof wordt gedaan is die; ‘meer vloeistof’ → als kind is het normaal
dit antwoord te geven, maar als dit niet ontwikkeld is het fout bij kind
Sociocultureel:
- Nadruk op sociale interactie, sociaal leren en cultuur (bv. Liefhebben, vooroordelen, agressie,
gehoorzaamheid)
- Elk individu wordt beïnvloedt door andere mensen en door cultuur
- Sociale psychologie
- Crossculturele psychologie
- Bystander effect – als je met een groep bent bij noodgeval, dan gebeurt er meestal niet;
‘iemand anders doet wel iets’ , als je in je eentje bent, dan kom je in actie
Wetenschappelijke methode
- Pseudopsychologie = niet-onderbouwde psychologie aannamen die als wetenschappelijke
waarheden worden gepresenteerd
- Empirisch onderzoek
o Verzamelen van objectieve informatie uit de eerste hand door metingen die zijn
gebaseerd op sensorische ervaringen en observatie
o Kritisch denken
- Vaardigheden voor kritisch denken =
o Wat is de bron
o Is de bewering redelijk of extreem?
o Wat is het bewijsmateriaal?
o Kan de conclusie zijn beïnvloed door bias?
o Worden veelvoorkomende denkfouten vermeden?
o Zijn voor het oplossen van het probleem verschillende invalshoeken nodig?
, 1. Een hypothese ontwikkelen – maakt energy drank dikker dan spa rood
2. Objectieve data verzamelen – m.b.v. experiment, een maand lang een groep alleen energy
en een groep alleen spa rood laten drinken (dubbelblindonderzoek)
3. De resultaten analyseren – bekijken naar alle gegevens van personen
4. De resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
- Wetenschappelijke methode = een uit vier stappen bestaande procedure voor empirisch
onderzoek van een hypothese, waarbij de omstandigheden zo zijn gekozen dat vooroordelen
en subjectieve oordelen worden uitgesloten.
- Empirisch onderzoek = onderzoeksbenadering waarbij gegevens worden verzameld door
middel van objectieve informatie uit de eerste hand, gebaseerd op sensorische ervaring en
observatie
Hypothese:
- Een bewering over de relatie tussen verschillende variabelen
o Bv. Kinderen worden rustig van klassieke muziek
- Falsifieerbaar
- Operationele definities (duidelijke betekenis geven aan begrippen)
o Bv. Kinderen = alle kinderen uit groep 3 van basisschool x.
o Klassieke muziek = …………
o Rustig = ………
5 soorten psychologisch onderzoek
- Experiment – effect van suiker op gedrag; oorzaak – gevolg relaties achterhalen)
- Correlationeel onderzoek – toevallig experiment relatie alcohol en schoolcijfers
- Survey – enquête
- Natuurlijke observatie – gedrag van apen in een groep, opvoedingspraktijken
- Gevalstudie – studie van persoon met zeldzame aandoening of talent
Bias = vertekening door eigen verandering
- ‘bias’ van onderzoekers beïnvloedt uitkomsten
- Emotionele bias (oordelen vellen gebaseerd op attitudes en gevoelens, in plaats van
rationele analyse)
- Expectancy bias (verwachtingen over uitkomst, bv. Favo kind in de klas, leraar wil dat dat
kind hoogste cijfer haalt, maar kind krijgt extra aandacht, dus inderdaad hoger cijfer)
- Confirmation (bevestigingsbias, alleen bewijs zien dat ‘past’ bij je overtuiging
- Dus; placebo’s en dubbelblindonderzoek (onderzoeker weet ook niet welke groep iemand is
geplaatst)
Ethiek:
- Psychologen werken met mensen
o Mag je mensen misleiden, beledigen, ongemak laten ervaren?
- NIP beroepscode ; bescherming van proefpersonen, vertrouwelijkheid, toestemming geven
- Mag je informatie verzamelen en opslaan over mensen
o Wet bescherming persoonsgegeven
- Anekdotisch bewijsmateriaal = getuigenissen die ervaringen van iemand of enkele personen
schetsen = geen wetenschappelijk bewijs
- Introspectie = beschrijving van je eigen innerlijke, bewuste ervaringen
- Holisme = visie die totaliteit altijd belangrijker vindt dan de som der delen.
, - Controleconditie = omstandigheden waaraan leden van de controlegroep tijdens het
experiment worden blootgesteld. Deze condities zijn op bijna elk onderdeel identiek aan de
experimentele conditie, met uitzondering van de speciale behandeling, die alleen de
experimentele groep ontvangt.
- Onafhankelijke variabele = variabele die de onderzoeker onafhankelijk van alle andere
zorgvuldig gecontroleerde experimentele omstandigheden kan manipuleren.
- Afhankelijke variabele = de variabele die wordt gemeten of geobserveerd. Binnen een
experiment wordt de afhankelijke variabele door het manipuleren van de onafhankelijke
variabele beïnvloed. De eventuele variatie in de waarde van de afhankelijke variabele is het
effect waarin de onderzoeker geïnteresseerd is.
- Significant = een statistische term die aangeeft dat het waarschijnlijk is dat het
waargenomen effect niet door het toeval is ontstaan, maar door de onafhankelijke variabele
te veranderen.
- Correlatieonderzoek = vorm van onderzoek waarbij de relatie tussen variabelen wordt
bestudeerd zonder een onafhankelijke variabele in een experiment te manipuleren. Uit
correlatieonderzoek kan geen oorzaak-gevolgrelatie worden afgeleid.
- Geen correlatie = een correlatiecoëfficiënt die aangeeft dat de variabelen geen relatie met
elkaar hebben
- Positieve correlatie = een correlatiecoëfficiënt die aangeeft dat de variabelen tegelijkertijd in
dezelfde richting variëren: als de ene variabele groter of kleiner wordt, dan verandert de
andere in dezelfde richting
- Negatieve correlatie = een correlatiecoëfficiënt die aangeeft dat de variabelen tegelijkertijd
in verschillende richtingen variëren: als de ene variabele groter wordt, dan wordt de andere
kleiner
Hoofdstuk 2 – Biopsychologie, Neurowetenschappen en de
Menselijke Aard
Biopsychologie = Specialisme in de psychologie dat de interactie tussen biologie, gedrag en
omgeving bestudeert.
- Veel samenwerking
- Evolutie = geleidelijk proces van biologische verandering van een soort doordat die zich
succesvol aanpast aan zijn omgeving, vogel met speciaal snavel voor bepaalde noten
- Natuurlijke selectie = individuen die het beste zijn aangepast aan hun omgeving hebben
grootste kans op overleving en voortplanting
- Creationisme = de religieus geïnspireerde opvatting dat het universum en al het leven op
aarde hun ontstaan te danken hebben aan een bijzondere scheppingsdaad.
- Adaptief kenmerk = kenmerk van een soort dat is ontstaan gebaseerd op aanpassingen aan
een specifieke omgeving
Genen en erfelijkheid:
- Genotype (genen) vs. Fenotype (fysieke kenmerken)
Erfelijk materiaal
- Chromosomen → genen → DNA → Nucleotiden
- Alle chromosomen bij elkaar = menselijk genoom
- Iedere cel in het menselijk lichaam bevat 23 chromosoomparen
Aantallen:
- Elke lichaamscel bevat alle 46 (2x23) chromosomen, dus volledige genetische code
- Volledig menselijk DNA ; 30000 genen