Week 1: wat is een regio?
De tentamenvragen gaan in op concepten en de voorbeelden daarbij genoemd.
Dit vak heeft een conceptuele benadering. Concepten maken de realiteit kleiner zodat wij
kunnen praten over de realiteit: zij stellen vast waarover wij kunnen denken.
Wat is een regio? Daar is helaas geen duidelijk antwoord op. In Tomaneys artikel staan
verschillende constructivistische benaderingen over het concept van de regio.
1. Ruimte en (wereld)geschiedenis (een ‘turn’ is een verandering in perspectief)
De ‘spatial turn’ wordt steeds belangrijker in historiografie, het was bedoeld om aandacht te
besteden aan ruimtes het bestuderen van het verleden. Ruimtes zijn belangrijk, voornamelijk
in een tijd waar vooral geschiedenis van de natiestaat belangrijk was. De spatial turn probeert
twee trends te overwinnen:
- Ruimte is niet alleen een container voor historische verandering, maar veel meer.
Historici zagen territoria of landschappen altijd als een bijzaak waar historisch proces
plaatsvond, als een container. Nu proberen we de relevantie van de ruimte in een
complexere manier te zien.
- Ruimte is niet een absoluut concept: geschiedenis is net vastgesteld door ruimte als de
enige verklarende grond: ruimte was lang geïnterpreteerd als een absoluut concept,
iets wat simpelweg daar is. Nu hebben we een alternatief begrip van ruimte.
Ruimte heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis. Als je praat over een natie
praat je al snel over ruimte, omdat het refereert naar een territorium en daardoor naar een
ruimte. Maar de relevantie van ruimte in de geschiedenis wordt belangrijker. De quote: “alle
historische processen hebben een plek ergens, dus de fysieke wereld is relevant voor ons om
geschiedenis te begrijpen.” Geografen hebben historici nodig om te begrijpen hoe ruimte
verandert over tijd en historici hebben geografen nodig omdat alle historische evenementen
ergens plaatsvinden. Er is dus een wederzijdse afhankelijkheid. Tijd en ruimte zijn
medeafhankelijk: zonder het begrijpen van de ruimte kan je de tijd niet begrijpen!
Henri Lefebvre (zonder hem geen spatial turn)
Is een Franse filosoof en socioloog, beïnvloed door theoretisch marxisme en hij was een
productieve denker. In 1974 schreef hij La Production de l’Espace. Hij schreef over hoe
sociale ongelijkheid de perceptie van ruimte verandert en vice versa.
- Hij zegt dat ruimte niet simpelweg iets is wat daar is in de vorm van landschap, maar
wat mensen zelf produceren. Hij heeft het dus over ‘sociale ruimtes’: mensen
ontwikkelingen sociale ruimtes door communicatie en uitwisseling. Ruimte is dus
geen container. Ruimte ontstaat door de interactie van mensen.
- Wat zijn de factoren die een ruimte produceren?
o Conventies: de manier van denken, de kennis die mensen produceren. Een
andere vorm van conventies is de manieren hoe mensen iets doen (hoe ze met
anderen interactie hebben).
o Macht: politiek, sociale en economische relaties, ongelijkheid, alles zorgt
ervoor dat er een sociale ruimte ontstaat en hoe wij ruimtes begrijpen.
o Fysieke ruimte: landschap, bergen, oceanen.
o Technologie: ruimte in een digitale omgeving is iets heel anders dan ruimte
voor de technologische periode. Door technologie hebben we andere ideeën
van tijd.
1
,De manier hoe hij denkt betekent dat het idee van ruimte altijd veranderd door de tijd heen
(het is niet een vaste ruimte, geen vaste container), omdat het een resultaat is van menselijke
praktijken, denken en agentschap. Daarom is het sexy voor historici: ruimte is niet iets wat al
die tijd hetzelfde is gebleven.
John Tomaney schrijft over cartografische regio’s, economische regio’s, politieke regio’s,
culturele regio’s etc. De manier hoe hij regio’s definieert is als volgt: historisch contingente
sociale constructies: dit is hetzelfde als Henri Lefebvre. Contingent betekent dat het ook op
een andere manier had kunnen gebeuren. Dit is een constructivistische benadering van
ruimte.
- Zijn regio’s bedacht door onderzoekers of waren mensen vroeger al bewust dat ze in
regio’s leefden? Hoe relateerden premoderne rijken aan regio’s? Waar komen regio’s
vandaan? Hoe beïnvloedt globalisering regio’s? (niet leren)
Quote van Frémont: een geleefde ruimte maakt een regio. De regio is niet een object met
realiteit, het enige wat we kunnen bestuderen zijn de mensen die daar leven. De regio =
menselijk agentschap. Dit is dus een psychologisch idee. Er zijn geen regio’s die we kunnen
bestuderen, we kunnen alleen bestuderen hoe mensen daar leven, interactie hebben etc. Er is
dus alleen maar menselijk agentschap.
Maar speelt geografie dan geen belangrijke rol of is het alleen over menselijk agentschap? Hij
zegt dat alleen binnen de perceptie van mensen er regio’s ontstaan.
Regio’s ontwikkeling in relatie met elkaar. Zo klinkt een idee van Noord-Amerika alleen
logisch als je ook een idee hebt van Zuid-Amerika.
2. De regio als een “zee” of een “oceaan” (mediterrane zee)
Hoe hebben historici de mediterrane als een concept en als een ruimte gezien? De mediterrane
is een contested concept: hoe kan het gedefinieerd worden en hoe is het anders van de rest van
Europa?
Hoe kunnen we de mediterraan definiëren?
- ‘De mediterraan is de regio van alle staten en territoria die de Middellandse zee
grenzen’
o Tegenargument: Frankrijk en Spanje grenzen aan de mediterraan, maar ook
aan de Atlantische zee: horen ze dan niet bij de mediterraan?
- ‘De mediterraan is een andere regio omdat er een ander klimaat in die regio is’
- ‘De mediterraan is een regio omdat het een ander dieet heeft, voornamelijk olijfolie’
- De mediterrane zee zelf is de regio + ‘20 km in het achterland’ (waarom 20??!), het
water zelf is dus het centrum van de aandacht.
- ‘De ontmoetingsplek van veel verschillende translokale handelsroutes: naar de Zwarte
Zee, van Gibraltar naar Noord-Afrika, over de Atlantische oceaan, naar Krakow en
Polen.
Dus veelal staat het water centraal in wat er aan het gebeuren is daar.
Fernand Braudel komt met een drievoudig begrip van historische processen (dus dit is deel
van de geschiedenis die je kan toepassen op allerlei concepten en allerlei regio’s):
1. ‘Structuur’, bijna tijdloze geschiedenis van het milieu: natuur en het milieu veranderen
heel langzaam. Het is de meest langzame laag van geschiedenis, maar het beïnvloedt
laag 2 en 3 ook.
2
, 2. ‘Conjunctuur’: economische systemen, staten, samenlevingen en beschavingen (de op
2 na snelste structuur van geschiedenis)
3. ‘Evenement’: geschiedenis van evenementen, de ‘actie van individuele mensen’, dus
wat overheden of politieke leiders beslissen. dit is het alledaagse, dat wat het snelst
verandert.
Er zijn dus 3 lagen en deze drie lagen zijn verschillend van elkaar als het gaat om snelheid
van historische verandering. De drie lagen zijn met elkaar verbonden (interdependentie). Over
de mediterraan zegt Braudel dat het geen eenheid heeft, maar dat het gemaakt is door
bewegingen van mensen, de relaties die zij impliceren en de routes die zijn volgen
(constructieve benadering: het gaat over menselijke interactie). Dus we kunnen nu fysieke
ruimtes (nummer 1) verbinden met menselijke historische processen (aansluitend op
Lefebvre).
Horden en Purcell schreven ook over de mediterraan: ‘corrupting sea’.
Wat de mediterraan definieert is niet wat mensen delen in deze regio, maar het gaat juist om
hun verschillen: we moeten niet kijken wat de mensen gemeen hebben, maar hoe ze met
diversiteit omgaan. Verschillen moedigen mensen aan om met elkaar te connecten.
Zij zeggen dat we de Mediterrane niet goed kunnen definiëren als regio, het heeft hele losse
grenzen. Die kan je dus niet tekenen op een map. Er is heel veel veranderen in de regio’s, dus
je kan een regio beter beschrijven door continuïteiten en niet door grenzen: dit is het beste van
een historicus kan bereiken.
David Abulafia schreef ‘The Great Sea’ met 5 Mediterranen: hij zegt dat het mediterraan
begint in de late steentijd, waar mensen meer in contact kwamen met waterrijke gebieden.
Ten tweede noemt hij de Feniciërs, Grieken en Romeinen. Ten derde noemt hij politieke en
economische fragmentatie in de mid-14e eeuw. Daarna de zwarte dood en de shift naar het
Atlantische gebied. Ten slotte werd het de doorgang naar Aziatische en Afrikaanse kolonies
en een plek van massatoerisme. Dus het water speelt een belangrijke rol in het maken van
regio’s en ook is er een link tussen integratie en fragmentatie.
wat de fases definieert zijn gewoon verschillende vormen van connectiviteit en
fragmentatie daarvan: uiteenvallen van rijken en bij elkaar komen van rijken, toenemende
handel en afnemende handel - - > de dialectiek tussen integratie en fragmentatie bepaalt wat
een regio is.
Andere voorbeelden met zeeën: het gaat niet allemaal over de Mediterrane
- Bijvoorbeeld de Indische oceaan, waar complexiteit en heterogeniteit een regio
definieert. De grenzen van deze regio zijn nog altijd onduidelijk: waar begint de regio
van de Indische Oceaan en waar eindigt het?
Fysieke ruimte (water) speelt dus nog altijd een belangrijke rol om een regio te definiëren.
Ook integratie en fragmentatie spelen belangrijke rollen. Wat zijn de limits van een
constructivistische benadering?
3. Definiëren van de regio in socio-politieke termen (dus niet door water)
James C. Scott schreef veel over Zuidoost-Azië. Hij schreef over een regio die hij ‘Zomia’
noemt (zie plaatje, rode gebieden) en wat definieert die regio?
3
, - Veelal de gebieden met gebergte in Zuidoost-Azië. Mensen in Vietnam, Laos etc.
wilden hunzelf beschermen tegen de repressie van de overheid en daar hebben ze
verschillende strategieën bedacht:
o Vluchten naar moeilijkere territoria, bijvoorbeeld naar hogere gebieden. Zo
konden zij bijvoorbeeld belasting ontduiken.
o Mobiel blijven: als je de hele tijd rondreist en nooit gaan settelen
o Geen economische afhankelijkheid: zelf voor jezelf produceren en leven van je
eigen land (subsistance economy).
Deze strategieën zijn in de hedendaagse tijd toegenomen. De overheid plaatste bijvoorbeeld
enclosures opdat ze meer vat konden krijgen op land en daar belasting om konden vragen.
Zomia probeerden nog steeds uit de controle te blijven.
De definitie van Zomia werkt door geografische patronen (gebergte), dus geografische
factoren zijn belangrijk, maar wat Zomia al helemaal beschrijft is de strijd voor autonomie
waarin men de staat wil ontwijken. Dit is heel anders dan het Mediterrane voorbeeld: in de
Mediterrane gaat het over patronen die men ontwikkeld hebben over tijd (bijvoorbeeld
olijfolie), maar de grenzen van die regio blijven onduidelijk. In Zomia is er geen integratie en
eenheid.
4. Regio’s als politieke institutionele constructies
We kunnen regio’s definiëren door middel van politieke instituties. Organisaties als
supranationale organisaties (over de grenzen van de stad heen) zorgen voor een
‘parapluorganisatie’ zoals de Europese Unie, wat het sterkste model is. Zo ontstaat er een
politieke coherentie door de tijd heen. De Europese Unie zou je als een regio kunnen
definiëren door de instituties die gedeeld worden. Ook worden regio’s binnen de EU steeds
belangrijker, niet alleen in de identiteit van mensen maar ook in de financiële redistributie
binnen de Europese unie.
De kernvragen van dit hoorcollege:
- Hoe kunnen we een regio definiëren? (kijk het artikel van Tomaney)
- Wat zijn hiervan de nadelen?
- Wat is een “constructivistisch” idee van ruimte: een regio is een historisch contigente
sociale constructie i.p.v. een fysieke eenheid. Dit suggereert dat een regio dus een
constructie is van sociale processen. De regio doet ertoe op een manieren die niet
algemeen verklaart kunnen worden, omdat sociale processen zich in verschillende
sociale contexten afspelen.
4