Hoofdstuk 17: Reproductie
Sectie A: Gametogenese, geslachtsbepaling en seksedifferentiatie; Algemene principes
van reproductieve endocrinologie
Gonads (geslachtsklieren) = de primaire reproductie organen.
Testes (enk. Testis) = het mannelijke geslachtsorgaan
Ovaries (eierstokken) = het vrouwelijke geslachtsorgaan
Gametogenese = de productie, door de gonads, van de reproductiecellen → Gameten
Spermatozoa (sperma) = de gameten in mannen
Ova (eicellen) = de gameten in vrouwen
Naast gametogenese hebben de gonads een ander functie, namelijk het uitscheiden van
steroïde hormonen → Geslachtshormonen of Gonadale steroïde
De belangrijkste geslachtshormonen zijn:
- Androgeen (inc. Testosteron en dihydrotestosteron (DHT))
- Oestrogeen (primair estradiol)
- Progesteron
Beide geslachten hebben elk van deze hormonen, maar in mannen is androgeen
predominant en in vrouwen zijn oestrogeen en progesteron predominant.
17.1: Gametogenese
Kiemcellen = de ontwikkelde gameten op elke punt in de gametogenese.
De eerste stage in gametogenese vermenigvuldigen van de oer kiemcel door mitose.
Het DNA in alle cellen in het menselijk lichaam, behalve de gameten, bestaan uit 23
chromosoom paren → Dus 46 chromosomen per cel.
De twee overeenkomende chromosomen in elk paar zijn homoloog aan elkaar → een van
elke ouder.
,Mitose = de eerste fase waarin de 46 chromosomen van de verdeelde cel worden
gerepliceerd. De cel verdeelt zich vervolgens in twee nieuwe cellen → dochtercellen. Elke
van deze dochtercellen heeft een volle set van 46 chromosomen, identiek aan de originele
cel.
In mannen gebeurt sommige mitose in de embryonale testes om de primaire
spermatocyten te generen bij de geboorte. Maar de echte mitose begint in de puberteit tot
zijn levenseinde.
In vrouwen gebeurt mitose van kiemcellen in de eierstok primair tijdens foetus ontwikkeling.
Er wordt dan primaire eicellen gemaakt.
Meiose = de tweede fase in gametogenese waarbij de gameten alleen 23 chromosomen
gaan bevatten, gekregen van de 46 chromosoom kiemcellen. Ze krijgen 1 chromosoom van
elke homologe paar. Meiose bestaat uit 2 celdelingen.
Tijdens de interfaseperiode, die voorafgaat aan een mitotische deling, wordt chromosomaal
DNA gerepliceerd. Daarom heeft een interfase cel na DNA-replicatie 46 chromosomen, maar
elk chromosoom bestaat uit twee identieke DNA-strengen, zogenaamde zuster-
chromatiden, die door een centromeer met elkaar worden verbonden.
,Terwijl de eerste meiotische deling begint, komen homologe chromosomen, elk bestaande
uit twee identieke zuster-chromatiden, bij elkaar en liggen ze naast elkaar. Dit resulteert in
de vorming van 23 paren homologe chromosomen die bivalente worden genoemd. De
zuster-chromatiden van elk chromosoom condenseren tot dikke, staafachtige structuren.
Vervolgens komen binnen elk homoloog paar overeenkomende segmenten van homologe
chromosomen nauw overeen. Hierdoor kunnen twee niet-zuster chromatiden een
uitwisseling van plaatsen van breuk ondergaan in een proces genaamd crossing-over.
Cross-over resulteert in de recombinatie van genen op homologe chromosomen. Als
resultaat zijn de twee zuster-chromatiden niet langer identiek. Recombinatie is een van de
belangrijkste kenmerken van seksuele reproductie die genetische diversiteit creëert.
Het eindresultaat van de eerste meotische deling wordt in de mannen de secundaire
spermatocyte genoemd, en in de vrouwen de secundaire eicellen.
Bij vrouwen ontstaat er dus een secundaire eicel en een eerste polaire lichaam. Dit is een
cel die geen functie heeft en tenslotte degradeert.
Meer dan 8 miljoen (223) verschillende combinaties van maternale en vaderlijke
chromosomen kunnen resulteren tijdens deze eerste meiotische deling.
De tweede meiotische deling vindt plaats zonder verdere replicatie van DNA. De zuster-
chromatiden van elk chromosoom scheiden zich en bewegen zich apart in de nieuwe
dochtercellen. De dochtercellen die resulteren uit de tweede meiotische deling bevatten
daarom 23 chromaatomen van één chromatide.
Bij mannen gebeurt dit continu na de puberteit met de productie van spermatiden en
uiteindelijk volwassen zaadcellen.
Bij vrouwen vindt de tweede meiotische deling pas plaats na bevruchting van een secundaire
eicel door een sperma. Dit resulteert in de productie van de zygote, die 46 chromosomen
(23 van de eicel en 23 van het sperma) bevat en het tweede polaire lichaam, dat net als het
eerste polaire lichaam geen functie heeft en zal degraderen.
17.2: Geslachtsdeterminatie
Genotype = de complete genetische samenstelling van een individueel
Geslachtsdeterminatie = genetische overerving stelt het geslacht van een individueel vast al
tijdens het moment van bevruchting.
, Geslachtschromosomen = twee chromosomen die het geslacht bepalen door genetische
overerving → X-chromosoom (grote) en Y-chromosoom (kleine).
Man = XY
Vrouw = XX
Alle eicellen hebben X, maar helft sperma heeft X en andere helft heeft Y. De
geslachtsverhoudingen bij de geboorte is niet precies 1: 1; er is meestal een klein overwicht
van mannelijke geboorten, mogelijk als gevolg van functionele verschillen in sperma dat het
X- versus Y-chromosoom draagt.
Wanneer twee X-chromosomen aanwezig zijn, dan is alleen eentje functioneel. De non-
functionele X-chromosoom condenseert om een kernmassa te worden →
geslachtschromatine of Barr lichaam.
Het enkele X-chromosoom in mannelijke cellen condenseert zelden tot geslachtschromatine.
Karyotype = Een exacte techniek voor het bepalen van de
geslachtschromosomensamenstelling die gebruik maakt van weefselcultuurvisualisatie van
alle chromosomen.
Deze techniek kan worden gebruikt om een groep van genetische geslachtsafwijkingen te
identificeren die worden gekenmerkt door dergelijke ongebruikelijke chromosomale
combinaties zoals XXX, XXY en XO (de O staat voor de afwezigheid van een chromosoom van
de tweede sekse). Het eindresultaat van dergelijke combinaties is meestal het falen van
normale anatomische en functionele seksuele ontwikkeling.
17.3: Geslachtsdifferentiatie
Geslachtsdifferentiatie = de vele processen die betrokken zijn in de ontwikkeling van het
reproductieve systeem in de foetus.
Fenotype = seksuele uitstraling en functie
De genen bepalen alleen rechtstreeks of het individu testikels of eierstokken zal hebben. De
rest van geslachtsonderscheid hangt af van de aanwezigheid of afwezigheid van stoffen die
worden geproduceerd door de genetisch bepaalde geslachtsklieren, in het bijzonder de
teelballen.
De mannelijk en vrouwelijke geslachtsklieren zijn embryologisch afgeleid uit dezelfde plaats
→ een plek die urogenitale (of gonadale) ridge wordt genoemd.