Hoofdstuk 15: Voeding en spijsvertering
De spijsvertering is verantwoordelijk voor de absorptie van ingenomen voedingstoffen en
water en staat centraal in de verordening en integratie van metabolische processen door het
hele lichaam.
15.1: Overzicht van het spijsverteringsstelsel
Het spijsverteringsstelsel omvat het maagdarmkanaal (GI) (of spijverteringskanaal). Deze
bestaat uit de mond, farynx, slokdarm, maag, dunne darm en dikke darm.
Daarnaast heb je ook hulporganen en weefsels. Deze bestaan uit de speekselklieren, lever,
galblaas en exocriene pancreas. Deze organen behoren niet tot het kanaal, maar scheiden
stoffen in het kanaal via verbindingsleidingen.
De algehele functie van het spijsverteringsstelsel is het verwerken van ingenomen voedsel
tot moleculaire vormen die vervolgens worden overgebracht, samen met kleine moleculen,
ionen en water, naar de interne omgeving van het lichaam, waar het circulatiesysteem ze
naar cellen kan distribueren. Het spijsverteringsstelsel bevindt zich onder de lokale neurale
controle van het enterische zenuwstelsel en ook van het centrale zenuwstelsel
In een volwassen is de GI-kanaal 9 meter lang → van mond tot anus.
Grote moleculen in voedsel niet gelijk door het intestinale epithelium kunnen (zoals eiwitten
en polysacharides) moeten eerst opgelost worden en gebroken in kleinere moleculen → dit
proces heet vertering en wordt gedaan door middel van zoutzuur in de maag, gal vanuit de
lever en een hoeveelheid verteringsenzymen die vrijgekomen zijn door de systeem exocrine
klieren.
Elk van deze substanties zijn is vrijgekomen in het lumen van de GI-kanaal door secretie.
De moleculen die door de spijsvertering worden geproduceerd, samen met water en kleine
voedingsstoffen die geen vertering nodig hebben, gaan dan van het lumen van het
maagdarmkanaal door een laag epitheelcellen en komen in het bloed of de lymfe. Dit proces
wordt absorptie genoemd.
Er treden samentrekkingen van gladde spieren in de wand van het maagdarmkanaal op,
waar ze twee functies dienen:
- Ze vermengen de luminale inhoud met de verschillende afscheidingen
- Ze verplaatsen de inhoud door het kanaal van de mond naar de anus.
Deze contracties worden de motality (beweeglijkheid) van het maag-darmkanaal genoemd.
,Peristaltiek = proces waarbij in sommige gevallen de spierbewegingen reizen in golfvorm in
één richting langs de lengte van een deel van het kanaal.
Dus de functies van het spijsverteringssysteem kan beschreven worden in termen van deze
vier grote processen:
- Vertering
- Secretie
- Absorptie
- Motiliteit
Een andere kleine functie van het spijsverteringssysteem is eliminatie.
Ontlasting = materiaal die het systeem via de anus aan het einde van de GI-kanaal verlaat.
Deze bestaat bijna geheel uit bacterie en ingeslikt materiaal die niet verteerd of
geabsorbeerd is (en dus eigenlijk nooit opgenomen is in het interne milieu van het lichaam)
GI-kanaal wordt gezien als een extern iets.
15.2: Structuur van de GI-kanaal wand
Dit is de wand constructie van de GI-kanaal vanaf midden slokdarm tot anus.
,De eerste laag zijn de epitheelcellen. Invaginaties van het epitheel in het onderliggende
weefsel vormen exocriene klieren die zuur, enzymen, water, ionen en slijm afscheiden in het
lumen. Andere cellen in het epitheel scheiden hormonen af in het bloed die belangrijk zijn bij
het reguleren van verschillende aspecten van de spijsvertering en eetlust.
Onder het epithelium ligt de lamina propria: een laag los bindweefsel waardoor kleine
bloedvaten, zenuwvezels en lymfevaten passeren.
De lamina mucosa wordt gescheiden van het onderliggende weefsel door muscularis
mucosa: een dunne laag gladde spieren die misschien betrokken zijn bij de beweging van
villi.
Mucosa (slijmvlies) = epithelium + lamina propria + muscularis mucosa
Onder de mucosa ligt de submucosa: de tweede bindweefsellaag. Deze laag bestaat uit een
netwerk van neuronen, de submucosal plexus genoemd, en bloed en lymfatische vaten.
→ Waarvan de takken doordringen in zowel het bovenliggende mucosa als de onderliggende
lagen gladde spieren, de muscularis externa genaamd.
De muscularis externa heeft 2 lagen (in maag 3):
1. Circulaire spieren: een relatief dikke binnenste laag van een ronde spier, zodat bij
contact een vernauwing van het lumen optreedt
2. Longitudinale spieren: een dunnere buitenlaag van longitudinale spieren, waarvan
de samentrekking de buis verkort
Tussen deze twee spierlagen ligt een tweede neuronen netwerk → myenteric plexus
Als laatst is rondom het buitenoppervlak van de buis een dunne laag bindweefsel, de serosa
genoemd. Dunne lagen verbindingsweefsel verbinden de serosa met de buikwand en
ondersteunen het maagdarmkanaal in de buikholte.
De cirkelvormige vouw (mucosa en submucosa) zijn bedekt met vingerachtige projecties →
villi (mv Villus)
Het oppervlak van elke villus is bedekt met een laag epitheelcellen waarvan de oppervlak
membraan vormen kleine projecties vormen → microvilli (ook wel bekent als borstel grens)
Afwisselend tussen deze absorberende epitheliale cellen met microvilli zijn goblet cellen
(slijmbekercellen) die slijm afscheiden dat het binnenoppervlak van de wand van de dunne
darm smeert en beschermt.
De vouwingen zorgen ervoor dat het oppervlak van de dunne darm 600 keer groter wordt.
De totale oppervlakte van een dunne darm is tussen de 250 en 300 m2 (bijna tennisbaan)
→ Het grote oppervlak van de morfologie van de dunne darm zorgt voor de zeer efficiënte
opname van voedingsstoffen.
, \\ Foto en tekst gaat over de wand in de dunne darm
Epitheliale oppervlakken in het maagdarmkanaal worden continu vervangen door nieuwe
epitheliale cellen. Ongeveer 17 miljard epitheliale cellen worden elke dag vervangen en het
gehele epitheel van de dunne darm wordt ongeveer elke 5 dagen vervangen.
Ook ligt er in de basis van de villi enteroendocriene cellen → scheiden hormonen uit die
controle hebben over verscheidene GI-functies.
Het centrum van elke intestinale villus wordt bezet door zowel een enkel blind lymfatisch vat
- een lacteal - als een capillair netwerk.
In de lacteal wordt de meest fat geabsorbeerd in de dunne darm.
De voedingstoffen die worden opgenomen in de capillaire gaan niet gelijk naar de vena cava,
maar gaan eerst, via de hepatic portal ader, naar de lever. Daar gaan ze nog door een
tweede capillaire netwerk voordat ze de lever verlaten en naar het hart gaan. In de lever
worden ze door enzymen ontgift.
De GI-kanaal heeft een verschillende immuun functies waardoor ze antilichamen kunne
produceren en ontstekende micro-organismen kunnen aanvallen. Vb. lymfatisch knobbel →
regio van immuun weefsel in de dunne darm die bestaat uit immuun cellen → scheiden
factoren uit die intestinale motiliteit veranderen en micro-organismen doodt.