Romeins recht hoorcolleges
RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN
Cecile Jansse van Noordwijk | | 2018/2019
,Hoorcollege 1a
De twee levens van het Romeinse recht
Het Romeinse recht had twee levens:
- Het Romeinse recht in de tijd van de Romeinen zelf.
- De herontdekking van het Romeinse recht in de middeleeuwen. In de elfde
eeuw werd het handschrift van de digesten teruggevonden. Irnerius heeft
deze gelezen en is begonnen met het geven van colleges over dit Romeinse
recht. In deze colleges zette hij uiteen hoe het Romeinse recht nog steeds kon
worden gebruikt. Dit werd een groot succes, in de dertiende eeuw gingen er
100.000 studenten rechten volgen aan de universiteit van Bologna. Zo werd
het Romeinse recht herontdekt en hergebruikt. Het Romeinse recht werd het
gemene recht in Europa.
Het Romeinse recht bleef bestaan tot de moderne codifcaties die we nu kennen. Alle
landen gingen hun eigen wetboek maken, maar het Romeinse recht werd hierin
opgenomen. Dat verklaart dat veel bepalingen uit ons recht terug te leiden zijn tot
het Romeinse recht.
Codificatie van het recht
Keizer Justinianus (527-565) is begonnen met een groot codifcatie project. Hij wilde
het Romeinse rijk herstellen door middel van de codifcatie van het recht. In het jaar
533 was de codifcatie compleet en in 534 werd deze voltooid.
Voor keizer Justinianus kende het Romeinse rijk twee soorten recht:
- Ius, de geschriften van de Romeinse juristen. Dit was ongeveer 80% van het
Romeinse recht. Het was voor de volksvertegenwoordiging onmogelijk om
elke dag bij elkaar te komen en wetten uit te vaardigen. Daarom gaven
Romeinse juristen adviezen die uitgroeiden tot een bron van recht. Deze
adviezen waren voornamelijk gebaseerd op gezond verstand.
- Leges, de wetten die de volksvertegenwoordiging uitvaardigde. De
volksvertegenwoordiging bestond uit alle burgers van Rome. Later werd de
volksvertegenwoordiging vervangen door keizers, zij gaven aanvullingen op
de geschriften door middel van keizerlijke constituties.
We kennen vier soorten keizerlijke constituties:
- Edicta, algemene regels door de praetor.
- Rescripta, antwoord van de keizer op een verzoekschrift.
- Decreta, beslissingen van de keizer in hoger beroep.
- Mandata, instructies van de keizer aan zijn ambtenaren.
Het ius
PAGINA 1
,Het ius, de geschriften van de juristen begonnen met keizer Augustus (27 vc-14
n.C.). Hij probeerde de juristen voor zich te winnen, om niet te eindigen als zijn
voorgangers. Hij deed dit door te doen alsof hij geen alleenheerser was. Hij bood de
juristen een privilege aan om uit naam van hem, de keizer, adviezen te verstrekken.
Veel juristen wilden dit wel. Slechts één grote jurist weigerde, jurist Labio. Juristen
maakten verzamelingen en gaven commentaren op het ius civile (o.a. de wet van de
twaalf tafelen), we noemen deze commentaren ad Sabinum. Ook gaven de juristen
commentaren op het edict van de praetor. Omdat er elk jaar een nieuwe praetor
werd aangesteld, kwam er ook elk jaar een nieuw edict. Juristen kregen op deze
manier een grote invloed op het edict.
Na een tijdje moesten er ook regels komen voor de burgers van niet Romeinse
afkomst. Er werd een tweede praetor aangesteld. De praetor Urbanus was er voor de
burgers uit Rome en de praetor Peregrinus was er voor de burgers buiten Rome. De
praetor Peregrinus ging opzoek naar een recht dat voor iedereen kon gelden, dit
recht ging het ius gentium heten, letterlijk het recht van alle volken.
Dit werd ook vastgesteld. Keizer Hadrianus stelde Salvius Julianus aan om het edict
voor eens en altijd vast te stellen. Vanaf dat moment was het voor de praetor ook
niet meer mogelijk jaarlijks wijzigingen aan te brengen in het edict. Vanaf het jaar
250 neemt de keizer weer alle macht. Juristen worden nu bureaucraten. Zij helpen
nog wel bij constituties, maar maken geen eigen handboeken meer.
Keizer Theodosius II
Voor het grote codifcatieproject van Justinianus, had keizer Theodosius II (402-540)
een poging gedaan het recht te codifceren. Theodosius begon met de juristen
geschriften, wat erg moeilijk was, omdat hier erg veel van waren. Daarom ging hij
eerst verder met de keizerlijke constituties. Hij kwam daarom met de codex
Theodosius met daarin alle keizerlijke constituties van na 300 tot zijn tijd. Keizerlijke
constituties van daarvoor moesten gezocht worden in de codex Gregorianus (196-
297) en de codex Hermogenianus (291-295)
Omdat de codex Justinianus niet exclusief was, moest er gezocht blijven worden in
verschillende codex.
Keizer Theodosius probeerde alle meningen van juristen te codifceren, maar dit
mislukte. Hij kwam in 426 wel tot de Lex citandi. In de lex citandi werden de
meningen van vijf grote juristen verzameld. De belangrijkste van hen was
Papinianus. De Lex citandi bestond uit:
- Papinianus. De belangrijkste jurist in de lex citandi.
- Ulpianus. Hij had de meeste commentaren geschreven.
- Paulus. Paulus had naast Ulpianus de meeste commentaren geschreven, hij
was een goeie tweede.
- Gaius. Van Gaius weten we heel weinig, omdat hij een van de bekendste
voornamen in het Romeinse rijk had. Maar hij is vooral bekend van zijn
leerboek ‘De instituten van Gaius’. Daarmee begon de rechtenstudent zijn
rechtenstudie in Rome. Dit handboek is nog steeds te vinden in Verona.
- Modestinus. Hij was degene die het laatste grote handboek schreef en deed
dit voor het eerst ook in het Grieks.
Hoe werd er nou geoordeeld met de meningen van deze vijf juristen:
1. Eerst werd er gestemd, de meeste stemmen gelden.
2. Als de stemmen staakten, dan gold de mening van Papinianus.
PAGINA 2
, 3. Als de stemmen staakten en Papinianus niks had gezegd, moest de rechter
zelf beslissen.
Keizer Justinianus
Na Theodosius deed Justinianus een poging tot codifcatie. Hij begon in tegenstelling
tot Theodosius met de keizerlijke constituties. In 529 ontstond de codex Justinianus.
Deze codex werd exclusief en alles wat daar niet in stond, verloor zijn rechtskracht.
De constituties kwamen in chronologische volgorde. Als er constituties in strijd waren
gold de lex posterior regel: de latere wet ontkracht de eerste wet.
Na de keizerlijke constituties kwam het moeilijkste gedeelte; de juristen geschriften.
In drie jaar tijd werden de digesten gemaakt. De digesten waren de grootste
wetgeving ooit gemaakt. De digesten waren een verzameling van juristen
commentaren en kregen rechtskracht op 31 december 533. De digesten werden een
keizerlijke wet. Wanneer er tegenstrijdigheid was, dan was dit een schijnbare
tegenstrijdigheid en moest het worden uitgelegd door interpretatie. De lex posterior
regel gaat hier niet op, omdat het vanaf 31 december allemaal de mening is van
keizer Justinianus. Ze zijn dus allemaal gelijk aan elkaar.
Tot slot komt keizer Justinianus in 533 met zijn leerboek ‘de instituten van
Justinianus.
Tijdlijn
Augustus geeft juristen
privileges om uit zijn
naam adviezen uit te
vaardigen. Theodosius
doet eerste codifcatie
poging. Justinianus
slaagt in de uiteindelijke
codifcatie van het
Romeinse recht. In de
11e eeuw wordt het
Romeinse recht
herontdekt.
Herontdekkin
Augustus Theodosius Justinianus
g
PAGINA 3
,Hoorcollege 1b
Romeins procesrecht
Tegenwoordig is het zo dat als je een recht hebt, dat er een rechtsmiddel openstaat
om dit recht af te dwingen. In het Romeinse recht was dat andersom, er moest een
rechtsmiddel zijn om je recht af te dwingen. Bestond er geen rechtsmiddel in jouw
geval, dan was naar de rechter gaan niet mogelijk. De eerste vraag die daarom altijd
beantwoord moest worden: is er een rechtsmiddel/ actie? De acties worden verleend
door de praetor.
Het romeinse procesrecht kent die vormen:
- Legis actio proces
Dit is de oudste procesvorm. Hier ging het om het uitspreken van exact de
juiste formules.
- Proces per formulan
Een formula is een in akte neergelegde formule. In deze procesvorm ging het
om het aanvragen van een formula bij de praetor. Met zo’n formula konden
partijen naar de rechter.
- Cognitio extraordinaria
In deze procesgang was het mogelijk dat de praetor zaken ging behandelen
waarvoor nog geen rechtsgang naar de rechter bestond. Deze procesvorm is
het begin van de procesgang met vaste rechters en daarom werd deze
buitengewone procesgang uiteindelijk de normale procesgang.
Formulaproces
PAGINA 4
,Het formulaproces kende een tweedeling:
1. Het proces in iure: de praetor besliste of je mocht procederen bij de rechter.
2. Het proces in iudicio: een Romeinse burger beslechte het geschil als rechter.
De praetor ging uit van de juridische feiten. De Romeinse burger die als rechter
aangesteld was, hoefde niet meer over de juridische feiten te oordelen, maar slechts
met zijn gezond verstand een oordeel te vellen over de feiten. Partijen waren vrij om
samen een rechter uit te zoeken, maar wanneer ze hier niet uitkwamen, wees de
praetor een rechter toe. Deze tweedeling zien we nu nog terug in de juryrechtspraak,
waar een jury een oordeel velt en de rechter toeziet op de juridische zaken van het
proces.
Rechtsbijstand
Omdat er een tweedeling bestond in het proces, kenden de mensen in Rome ook
twee soorten rechtsbijstand. De rechtsbijstand voor bij de praetor en de
rechtsbijstand voor bij de rechter.
- Iuris consult: de rechtsbijstand voor bij de praetor. Je kon raad vragen aan een
patriciër (leden van de adel). Zij hadden cliënten die ze advies gaven, in ruil
voor een stem in verkiezingstijden. Zo ontstond de beroepsgroep van de
juristen.
- Orator/ redenaar: de rechtsbijstand voor bij de rechter. Het ging nu niet meer
om het recht, maar om gelijk krijgen. De rede van een orator werd gebruikt
om de rechter te overtuigen van je gelijk.
Het proces in iure
De historische achtergrond van de dagvaarding kunnen we vinden in de wet van de
twaalf tafelen. Het kan zo zijn dat iemand voor de rechter moest komen en niet
kwam opdagen of zichzelf niet wilde verdedigen. Ze kenden in het oude Rome nog
niet de veroordeling bij verstek zoals wij die nu kennen. Iemand die zich niet
verdedigde werd een Indefendus genoemd. Er werd onderscheid gemaakt in twee
categorieën:
- Persoonlijke actie; wanneer er sprake was van een persoonlijke actie en
iemand wist zich niet te verdedigen, werd diegene uit zijn volledige vermogen
gezet.
- Zakelijke actie; wanneer er sprake was van een zakelijke actie en iemand wist
zich niet te verdedigen, werd de zaak waar het om ging aan de ander
toegewezen.
Het was ook mogelijk om een bekentenis af te leggen naar de praetor. Dat werd een
confessus genoemd. Als er zo’n bekentenis werd afgelegd dan hoefden de partijen
niet naar de rechter, maar kon de praetor een vonnis wijzen in de zaak.
Als de praetor de partijen naar de rechter stuurde gaf hij hen een formula mee. Een
formula is een instructie van de rechter aan de praetor. Het enige wat Romeinse
rechters nog moesten doen was met gezond verstand oordelen over de vraag die de
praetor meegaf in een formula. Het enige wat Romeinse rechters dan konden doen
was het veroordelen van het betalen van een geldsom. De rechter was volledig vrij in
het bepalen van de hoogte van het geldbedrag.
PAGINA 5
,Soms werd er in een formula gebruik gemaakt van fcties (leugens). Omdat de
rechtsgang niet altijd open stond, verzond de praetor wel eens een fctie waardoor hij
toch een actie kon instellen. Vaak gebeurde dit door een analoge actie; hij doet alsof
een feit, wat zich niet heeft voorgedaan, toch heeft voorgedaan om zo de rechtsgang
naar de rechter open te zetten. Dit is eigenlijk ook wel een leugentje om bestwil.
Hoorcollege 2a
Personen- en familierecht
Het Latijnse woord persoon komt van persona. Een belangrijke opmerking hierbij is
dat een persoon niet hetzelfde is als een mens. Een persoon is een drager van
rechten en plichten. Een persoon heeft een vermogen (vorderingen, schulden en
absolute rechten). Een persoon staat niet gelijk aan een mens, slaven zijn in het
juridische begrip van de romeinen geen personen. Een slaaf werd gezien als een
zaak.
In het Romeinse recht was de status erg belangrijk. Deze ontleende je aan
driefactoren:
- Libertas (vrijheid)
- Civitas (soort burgerschap)
- Familia (de rol in een familie)
Libertas
PAGINA 6
, Zoals hierboven genoemd zijn slaven geen personen. Maar volgens he natuurrecht
wordt iedereen vrij geboren. De romeinen vroegen zich nu af hoe slavernij kon rijmen
met het natuurrecht. Ze vonden daar de volgende oplossing op: het natuurrecht is
er, maar er bestaat ook het ius gentium, het recht van alle volken. Iedereen doet aan
slavernij en daarom is het ius gentium. Slavernij werd daarom gerechtvaardigd door
het ius gentium, wat het natuurrecht aan de kant zet.
Hoe werd je slaaf?
- Krijgsgevangenschap
Door een Romeins leger krijgsgevangene worden is een bron van slavernij.
Andersom kon een Romeins burger ook slaaf worden, wanneer hij
krijgsgevangene werd van een ander leger. Wanneer een slaaf direct
terugkeerde naar het Romeinse rijk na zijn vrijlating gelde ius postliminii, we
doen alsof ze nooit krijgsgevangene waren geweest. Je werd weer een
juridisch persoon met terugwerkende kracht.
- Executie vonnis
In het oud Romeinse recht bestond het executie vonnis. Wanneer je je schuld
niet kon betalen, werd je slaaf van je schuldeiser. Pas later ontwikkelde dit en
stond je niet meer met je persoon, maar met je vermogen in voor een schuld.
- Geboren worden uit een slavin
Wanneer een kind werd geboren uit een slavin, was dit kind ook automatisch
slaaf. Kinderen van een slavin is geen vrucht, maar de eigenaar van de slaaf
werd wel eigenaar van het kind van de slaaf.
Hoe kon je uit de slavernij komen? Vluchten had geen zin, want als je vluchtte was je
nog geen persoon, je was nog steeds een slaaf, een zaak. Maar je kon vrijgelaten
worden en dat gebeurde door manumissio, dit was een ritueel waarbij de slaaf vrij
werd gelaten. Een andere manier, die het meest gebruikt werd was vrijlating bij
testament. Wanneer een eigenaar overleed, nam hij in zijn testament op dat zijn
slaaf of slaven vrijgelaten moesten worden.
Een slaaf is niet persé slaaf zoals wij het zien. Een slaaf kon ook leraar zijn, bankier,
kroegeigenaar et cetera. Een probleem wat hier optrad was dat de slaven geen eigen
vermogen hadden, ze waren immers geen persoon. Voor de werkzaamheden die zij
deden hadden ze echter wel vermogen nodig. Dit gebeurde door het verschafen van
speculums (handgeld). Een klein vermogen dat de meester aan zijn slaaf beschikbaar
stelde. Feitelijk in gebruik bij de slaaf, maar juridisch gezien is de meester van de
slaaf eigenaar van het peculium.
Een slaaf kon tijdens zijn periode als slaaf overeenkomsten sluiten, alleen waren
deze niet rechtsgeldig, omdat hij geen persoon was. De eigenaar van de slaaf was
aansprakelijk voor de slaaf, maar wat als de slaaf werd vrijgelaten? Op het moment
dat de slaaf werd vrijgelaten kon hij niet worden aangesproken voor de
verbintenissen die hij was aangegaan, er ontstaan op het moment van vrijlating
natuurlijke verbintenissen. Natuurlijke verbintenissen zijn niet afdwingbaar. De enige
uitzondering hierop is de onrechtmatige daad, hiervoor is de slaaf na vrijlating zelf
aansprakelijk voor. Is er nog een eigenaar, dan is degene die eigenaar is van de slaaf
op het moment dat het proces aanvangt aansprakelijk.
PAGINA 7