LITERATUUR
Hoorcollege 6
• Weisz, J. R., Sandler, I. N., Durlak, J. A., & Anton, B. S. (2005). Promoting and protecting youth mental health through
evidence-based prevention and treatment.
• Hoofdstuk 12 Pedagogiek in beeld – Effectieve ondersteuning van sensitiviteit in de opvoeding (Juffer, Bakermans-
Krananburg, Ijzendoorn)
• Brody, G. H. (2004). Siblings' direct and indirect contributions to child development.
• Buist, K. L., Deković, M., & Prinzie, P. (2013). Sibling relationship quality and psychopathology of children and
adolescents: A meta-analysis.
• Pike, A., Coldwell, J., & Dunn, J. (2009). Siblings – Friends or foes.
Hoorcollege 7
• Morris, A. S., Ratliff, E. L., Cosgrove, K. T., & Steinberg, L. (2021). We know even more things: A decade review of
parenting research.
• Branje, S., Mastrotheodoros, S., & Laursen, B. (2021). Family Relationships During Adolescence.
Hoorcollege 8
• Etiologie van kindermishandeling en verwaarlozing – Assink & Van der Put (2021)
• Screening en risicotaxatie van kindermishandeling – Van der Put & Assink (2021)
Hoorcollege 9
• Yap, M.B.H. & Jorm, A.F. (2015). Parental factors associated with childhood anxiety, depression, and internalizing
problems.
• Hoofdstuk 21 Pedagogiek in beeld – sociale angst bij kinderen: de rol van ouders
Hoorcollege 10
• Hoofdstuk 16 Pedagogiek in beeld – interveniëren in opvoeding bij gedragsproblemen van kinderen/adolescenten
• Leijten, P., Gardner, F., Melendez-Torres, G. J., Van Aar, J., Hutchings, J., Schulz, S., ... & Overbeek, G. (2019). Meta-
analyses: Key parenting program components for 7 disruptive child behavior.
• Stormshak, E. A., Bierman, K. L., McMahon, R. J., & Lengua, L. J. (2000). Parenting practices and child disruptive
behavior problems in early elementary school.
, SAMENVATTING FAMILIE EN GEZIN DEELTENTAMEN 2
HOORCOLLEGE 6
INLEIDING IN GEZINSINTERVENTIES
Hoe onderzoek je of een interventie effectief is?
• Controlegroep
• Voor- en nameting
➢ Niet alle methoden leveren dezelfde bewijslast.
➢ Piramide van bewijsniveaus
➢ Het minst bewijs is de mening van een deskundige en de meeste evidentie komt voort uit een meta-analyse.
Bovenste laag van evidentie
Een meta-analyse is een verzameling van randomized control trials. Wat zijn randomized control trials? Het is een populatie
mensen die we willekeurig indelen bij één van beide groepen (twee verschillende behandelgroepen of behandelgroep versus
controlegroep). Op deze manier creëer je minder bias en sluit je een externe factor uit.
• Als ze zelf mogen kiezen, kiezen ouders van jongere kinderen voor een ouderprogramma en ouders van oudere kinderen
voor medicatie. Er bestaat dus een verschil in de groepen. Als je geen willekeurige groepen maakt, weet je niet of het
effect komt door de methode (medicatie versus oudertraining) of door de leeftijd van de kinderen. Met willekeurige
groepen kan je met meer zekerheid zeggen dat het effect toegeschreven kan worden aan de behandeling.
Eerst wordt gekeken of de interventie goed past bij het gezin. Vervolgens wordt gerandomiseerd. Een deel krijgt de interventie en
een ander deel niet. Na de interventie wordt er minimaal 1x nog gemeten met de follow-up (voor- en nameting). Vervolgens
worden beide groepen met elkaar vergeleken. We voeren dus een RCT uit om te kijken of een bepaalde interventie effectief is.
,Evidence based werken
Is dit hetzelfde als effectieve interventies gebruiken? Bij evidence based werken zijn er meer factoren waar rekening gehouden
mee moet worden dan alleen systematisch onderzoek. Namelijk ook met:
• Klinische analyse
• Patiënten voorkeur
→ Evidence based werken =/ het gebruik van evidence-based interventies
Evidence based werken is breder dan de letterlijke vertaling: ook de ervaring van de professional en de unieke situatie van het kind
en diens gezin zijn essentieel voor evidence-based werken. Het gaat dus om 3 belangrijke elementen en pas wanneer deze
samenkomen is er pas sprake van evidence based werken.
Voorbeeld van een optimale opvoedinterventie
• Goed wetenschappelijk onderbouwd
• Passend volgens de professional
• Voor ouders passend en acceptabel
Wisselwerking tussen de praktijk en onderzoek
Waar halen professionals hun kennis vandaan?
• Opleiding
• Bijscholing
• Congres
• Richtlijnen
- Richtlijnen zijn ervoor gemaakt om het de professionals zo makkelijk mogelijk te maken op basis van de
wetenschappelijke kennis die er op dat moment is.
- Ongeacht de ernst begin je met psycho-educatie en adviezen aan de ouders, etc. Je doorloopt alle stappen en
deze zijn gebaseerd op de meest recente kennis. Je kunt de richtlijnen toepassen in de praktijk om evidence-
based te werken.
- Gebruiken clinici deze richtlijnen?
▪ 17% gaf aan dat ze altijd met de richtlijnen werken.
▪ 17% gaf aan dat ze nooit met de richtlijnen werken.
, Wat vinden professionals van evidence-based werken?
Ze zien het wel zitten, maar vinden hun eigen kennis ook belangrijk. Wegen dit dus vaak af.
• Veel professionals zien wetenschappelijk onderzoek als “redelijk” of zeer relevant voor hun werk in de praktijk.
• Maar ook vinden ze bevindingen op basis van wetenschappelijk onderzoek minder nuttig dan hun eigen klinische ervaring
of het advies van collega’s.
• Hoe bepaal je welke interventie je gebruikt?
- Klinische ervaring 60%
- Interventie die past bij de theoretische oriëntatie 39%
- Wetenschappelijk onderzoek 39%
Kritiek op evidence based werken
• Inclusie in RCT komt niet overeen met klinische praktijk: bijvoorbeeld kinderen met alleen ADHD symptomen worden
geïncludeerd en niet ook nog met gedragsproblemen, terwijl je dit in de praktijk wel tegenkomt.
• Evidence based werken is rigide: er is geen/weinig ruimte voor individuele verschillen.
• Blind varen op onderzoek: geen ruimte voor inzicht van de clinici.
• Geen ruimte voor nieuwere interventies die mogelijk nog niet zijn onderzocht.
Iedere factor heeft een gelijk aandeel in het figuur, maar in de praktijk is dit anders.
• Klinische expertise heeft in de praktijk een groot aandeel bij de keuzes die worden gemaakt.
• Er worden soms zelfs behandelingen ingezet waarvan wij weten dat deze niet effectief zijn.
Iemand denkt dat een interventie werkt op basis van een congres. Later blijkt van niet, maar deze persoon weet het niet dat dat zo
is omdat deze geen bijscholing meer heeft gevolgd. Hierdoor krijgt het kind geen effectieve behandeling en kost het de
samenleving veel geld.
Is alles wat je ziet met het blote oog waar?
Sommige clinici zeggen bijvoorbeeld: “I am a sensitive observer, and my conclusion is that a vast majority of my patients get better
as opposed to worse after my treatment.”
• Dit is echter niet altijd het geval.
Wat zijn verklaringen voor biases in perceptie?
→ Hoe kan het dat het voor een behandelaar lijkt alsof het kind verbetert?
• Natuurlijk herstel: peuters die veel driftbuiten laten zien, dit neemt af op een gegeven moment ongeacht de behandeling
• Placebo-effect: patiënt denkt dat de behandeling werkt, dus het werkt.
• Novelty effect: op korte termijn, omdat het nieuw is, werkt het. Op lange termijn vagen de effecten uit.
• Effecten van verschillende interventies lopen door elkaar: op school bijvoorbeeld een groepsinterventie en tegelijkertijd
leer jij het kind dezelfde vaardigheden aan in jouw gekozen behandeling.
• Cliënt past het gedrag aan wanneer het verwacht wordt: bang voor jouw oordeel als clinicus.
• Effort justification: ontstaat wanneer er een ongelijkheid is tussen de moeite die jij erin stopt en het doel dat je wilt
bereiken. Als je veel moeite ergens in stopt, kun je als een soort coping denken dat er een goede verandering gaande is,
terwijl het eigenlijk maar 1 skill is van de 5 die je wilt aanleren.
Waarom zien wij dit als professional niet?
• Cliënttevredenheid nemen wij aan voor effectiviteit: “de persoon is tevreden, dus het zal wel werken”.
• Professionele blindheid: soort tunnelvisie die wordt veroorzaakt door:
- Werken volgens paradigma’s (gewoonte)
- Persoonlijke voorkeuren
- Confirmation bias
- Effort justification