Hoorcollege 1.
Tentamen: dinsdag voor kerst. Grondwet meenemen naar tentamen.
Niet alle namen uit het boek kennen, slechts de helden genoemd in het hoorcollege. Jaartallen hoef je in
beginsel niet te kennen. Behalve echt de super belangrijke.
Begrip codificatie, belangrijke hoofdmomenten/gebeurtenissen in de geschiedenis, het leggen van
verbanden tussen codificatie en staatsvorming. Op tentamen altijd bepaalde vragen terugkrijgen!!
- Tentamenvraag 5, zit er altijd in.. (papilianus)
- Of een bepaalde wetgeving een codificatie is, in de betekenis die Lakin en Zwalven geven.
- Altijd een vraag naar 1 van de helden van die kerel, vraag 20..
- Een vraag naar de trias politica.
- Motieven achter een codificatie.
Codificati het centrale begrip van het hoorcollege, niet alleen van Nederland, maar ook in andere
Europese landen. Ook waar geen sprake is van codificatie.
allemaal privaatrechtelijke codificaties, omdat je de vragen over codificaties dan beter kan
beantwoorden, omdat het vele eeuwen belangrijker zijn geweest dan publiekrechtelijke codificaties.
Op tentamen 1 vraag beantwoorden met behulp van de Grondwet, omdat je overal in Europa de
bevoegdheid van wetgeving bevat.
Wat is publiekrecht?
(welke rechtsgebieden behoren tot het publiekrecht?)
- Htit stcctsrtiiht 2 functies:
o Instrumentele functie: staatsrecht kent bevoegdheden toe die betrekking hebben op de
inrichting van het staatsbestel en het functioneren van de ambten. (Wetgeving
bevoegdheid, belangrijkste. 81 GW)
o Waarborgfunctie: het staatsrecht kent aan individuen waarborgen toe tegen
staatsoptreden. waarborgen kennen we vooral als grondrechten, die garanderen de
individuen een staatsvrije sfeer, dit is niet onbegrensd. (vrijheid van meningsuiting) die
beperkingen zijn nauwkeurig omschreven.
Je hebt een overheid en daartegen over staan onderdanen. (staat – burger).
Oudste rechtsgebied, kom je bij alle Europese volkeren tegen, ook bij romeinen al.
- Strcfrtiiht 2 functies.
o Instrumentele functie: het strafrecht kent vergaande bevoegdheden toe aan de staat
omtrent opsporen, vervolgen en berechten van strafare feiten. ie bevoegdheden zijn
vaak ingrijpend maar ook daar is duidelijk dat er wel degelijk waarborgen zijn.
o Waarborgfunctie: het strafrecht kent ook waarborgen, namelijk het beschermen van ons
als burgers tegenover het strafrechtelijk optreden van de staat. Er moet bijvoorbeeld een
redelijk vermoeden van schuld zijn.
(is wel vorm gegeven door ons burgers in de vorm van absolute verboden, wij mogen niet moorden, wij
mogen geen doodslag plegen. Naarmate de verboden absoluter zijn is het optreden van de staat ook
absoluter.)
is per tijdvak en per Staat verschillend! Ligt niet voor eens en altijd vast.
- Btistuursrtiiht 2 functies.
o Instrumentele functie: het bestuursrecht regelt de bevoegdheden/kent de
bevoegdheden toe die betrekking hebben op het ingrijpen van de overheid in het
maatschappelijk leven.
(gaat vaak via relatieve verboden, jij mag auto rijden als je maar een rijbewijs hebt. Je
mag iets niet, tenzij… (vaak vorm van vergunning))
, o Waarborgfunctie: het bestuursrecht voorziet in mogelijkheden om de beslissingen van de
overheid aan te vechten, ment name in de Awb staan waarborgen voor de burger,
beroep/bezwaar tegen negatief besluit.
Heeft alles te maken met de opvatng van de staat. Wat het is ligt niet vast, verschilt per staat en per tijd.
Heeft te maken wat de staat als staatstaak ziet. e omvang is dus steeds verschillend. We ziten in een
tijdvak waarbij we zien dat de staat allerlei taken opgeeft, maar anderzijds in een tijdvak waarin wij zien
dat privaatrechtelijke vrijheden worden beperkt door het publiekrecht, met name via toezicht.
(voorbeeld: het bancaire recht was voor een heel groot deel privaatrecht en een beetje
ondernemingsrecht, de afgelopen jaren hebben de banken een grote crisis doorgemaakt en nu zie je dat
er steeds meer toezicht komt op de banken, dit toezicht is publiekrechtelijk, en beperkt een bank in haar
optreden (aangaan kredietrelaties, bonussen directeuren))
Publitikrtiiht is dti opttilsom vcn stcctsrtiiht, strcfrtiiht tin btistuursrtiiht.
De historische ontwikkeling van het publiekrecht.
Beginpunt van het recht zoals dat in Europa geldt is bijna altijd de Romeinse tijd. (hier ook)
e romeinse tijd kende het begrip publiekrecht en stelde dat netzo als wij tegenover privaatrecht.
Publiekrecht was het recht was algemene belangen raakte. En privaatrecht ging over onderlinge belangen
tussen individuen.
- e romeinen waren van mening dat het publiekrecht klein moet zijn, weinig was staatstaak,
defensie (onderhouden leger) daarnaast vonden de romeinen dat de staatstaak beperkt moest
zijn.
- e romeinen kende dus ook een beperkt strafrecht. 2 van de 50. boeken waren gewijd aan het
strafrecht.
- e romeinen geloofde dus ook in een beperkt bestuursrecht, dus lieten heel veel over aan het
privaatrecht, het publiekrecht verdiende dan ook niet handhaving en besturing door een aparte
rechter (geen publiekrechtelijke rechter) behalve voor een beetje strafrecht, daar was wel een
rechter.
Je ziet een opvallende overeenkomst tussen wat de romeinen als staatsstaak zagen, de Amerikanen als
staatsstaak nog steeds zien. e Engelse en Amerikanen hebben geen aparte rechter behalve de
strafrechter. Staatsstaak beperkt moet zijn. in Europese ogen is dit verouderd.
Romeinen hechten het meeste aan privaatrecht en hebben het publiekrecht niet echt tot ontwikkeling
gebracht.
De romeinse tijd is de 17e eeuw.
2de fase (periode) is de 17e eeuw staat bekend als de periode van timcniipcati vcn htit publitikrtiiht uit
htit privcctrtiiht. Het publiekrecht wordt een deel van het recht met eigen beginselen. (zelfstandigen)
Heeft te maken met het feit dat langzaam maar zeker zichtbaar de trias politica. Wetgeving duidelijk
onderscheiden van rechtspraak en bestuur. Begin van de trias politica. Publiekrechtelijke verschijnselen
niet meer met behulp van het privaatrecht aangepakt worden. (voorbeeld: het probleem van
koningskeuze/keizerskeuze in de verschillende Europese landen. Karel de Grote had 1 zoon, Lodewijk de
Vrome. Het was niet zo heel moeilijk om de opvolging van het bestuur in dat rijk te regelen. Via het
privaatrecht erfde Lodewijk het rijk van Karel. Lodewijk had 3 zonen, het privaatrecht werd wederom
toegepast, en het grote rijk viel na het erven uiteen in 3 rijken. Publiekrechtelijke verschijnselen: het
opvolgen van de koning, werd via privaatrechtelijk opgelost (erfrecht.)
In de 17e eeuw realiseert men zich bijna overal in Europa, dat publiekrecht een zelfstandig rechtsgebied
moet zijn onderscheiden van het privaatrecht.
In de 17e eeuw word het staatsrecht een universitair vak op de universiteit.
De 18e eeuw.
Staat vooral bekend als btigin vcn dti ontwikktiling vcn dti rtiihtsstcct.
- Invoering van het beginsel van triaspolitica, invoering van het stelsel van
machtenscheiding/machtenspreiding in alle Europese landen.
, - e invoering van het legaliteitsbeginsel als het centrale beginsel van met name het strafrecht.
- Invoering van vrijheidsrechten.
- Het begin van de rechtsbescherming.
Einde 18e eeuw, begin 19e eeuw ontstaat een hele strikte scheiding tussen privaatrecht en
publiekrecht.
Consequenties: betekent dat publieke bevoegdheden zoals belastinghefng en rechtspraak, niet meer in
private handelen mochten zijn.
De 19e eeuw.
Staat voor de meeste Europese landen bekent onder ‘dtimoircati’ en de vestiging van de democratie.
- Zie je aan de vestiging van een parlementair stelsel. (heel vaak een stelsel van
volksvertegenwoordiging en ministeriele verantwoordelijkheid, tot die tijd was de koning de
drager van het oppergezag (drager van de soevereiniteit), dit verandert in de 19e eeuw, het volk
was vanaf toen de drager van de soevereiniteit. e koning was onschendbaar ministeriele
verantwoordelijkheid. e ontmanteling van de bevoegdheden van de koning. Koningen
associeerden zich vroeger altijd met een grote wetgever of een grote rechter, had te maken met
dat de koning in de bijbel namelijk een rechtspreker was.)
- e vertrouwensregel, als het volk genoeg heeft van het parlement kan het volk het vertrouwen
opzeggen.
- e opkomst en invoering van politieke rechten, kiesrechten, rechten van vereniging en
vergadering. (versus vrijheidsrechten in de 18e eeuw)
- Scheiding tussen politiek en bestuur. Het bestuur maakt zich los van de politiek. Je krijgt de echte
trias politica. Een rechter, bestuur en wetgever. Het bestuur wordt professioneel, dankzij de groei
van een professioneel ambtenapparaat.
- Bestaat ook op bestuursrechtelijke gebied rechtsbescherming.
Einde van de 19e eeuw en begin 20e eeuw.
it staat bekent als de vtirzorgingsstcct.
- Hier zie je dat het publiekrecht vooral een instrument is tot uitbouw van de verzorgingsstaat.
Verzorgingsstaat houd in dat de overheid steeds meer taken naar haar toe trekt.
- Sociale grondrechten komen op. e staat moet zich sterk maken voor werkgelegenheid,
huisvestiging, onderwijs, bijstand. (inspanningsrechten)
- Opkomst van de beginselen van behoorlijk bestuur en wetgeving. e staat moet zich ook
fatsoenlijk gaan gedragen.
Eind 20e eeuw begin 21e eeuw.
- Enerzijds zie je dat de staat taken afstoot, er is sprake van privatisering.
- Anderzijds zie je een groei van het publiekrecht doordat de staat nieuwe taken aan zich trekt, bv
door toezicht of Europeanisering.
e ruimte voor het privaatrecht wordt kleiner, en de strikte scheiding is inmiddels voorbij.
Einde historische ontwikkeling publiekrecht.
Legaliteitsbeginsel.
Waar draait het legaliteitsbeginsel om? draait om de vraag. Staat de koning/keizer/staat boven de wet
of staat de koning/keizer/staat onder de wet?
2 periodes:
1. e romeinen tot 18e eeuw e staat/keizer/etc is nitit gebonden aan de wet. (de zonnekoning,
Lodewijk: de staat dat ben ik. Een vorst maakte de wet, belichaamde de wet. )Kantelpunt einde
18e eeuw waarbij een strikte scheiding tussen het publiekrecht en privaatrecht komt.
2. 18e eeuw tot nu de staat/keizer/etc is juist gebonden aan de wet. Overheidsorganen mogen
niet naar willekeur optreden, ieder optreden moet terug te voeren zijn op de wet. Redenering
naar analogie: is verboden. e staat is verbonden aan de wet. e bevoegdheden van de staat
, gaan terug naar de wet. dit laatste heeft een uitbreiding gekregen in de 20.e eeuw: e staat is niet
alleen onderworpen aan de wet maar ook gebonden aan rechtsbeginselen. (algemene beginselen
van behoorlijk bestuur en wetgeving etc). aarmee is het legaliteitsbeginsel het fundament
geworden van het publiekrecht. Kernpunt van democratie recht/verzorgingsstaat.
Staten die geen trias politica kennen zijn ook geen rechtsstaat. Zoals uitsland onder Hitler. Vaticaanstad
ook niet, paus is alleenheerser, hij is rechter, bestuurder etc.
Hoorcollege 2.
Hoofdstuk 1 boek lezen.
Wat is codifcatie?
3 kenmerken van codificatie:
1. een omvangrijke op schrift gestelde wet.
2. ie afomstig is van een overheidsorgaan dat tot wetgeving bevoegd is.
3. Met exclusieve gelding.
We krijgen altijd 2 tentamenvragen, 5 punten. (20. vragen in totaal)
1 vraag bestaat uit 2 onderdelen, altijd een vraag of een bepaalde wetgeving een codificatie is. Moet je de
3 vereiste noemen. 2 wetgevingen krijg je.
ecretum van chrasuanus, hij was monnik dus geen overheidsorgaan dat tot wetgeving bevoegd is.
Algemeen Pruisisch landrecht. Afomstig van orgaan dat tot wetgeving bevoegd is, maar heeft geen
exclusieve gelding, omdat naast dit wetboek ook het romeinse recht als recht blijft gelden. geen
codificatie.
Vereiste 1.
Een omvangrijke op schrift gestelde wet. wetboek. Als het wetboek heet voldoet het altijd aan het
eerste vereiste.
Levert bijna nooit een probleem op. Centrale kenmerk van de wet/wetboek dat het gaat om een
algemeen verbindend voorschrift algemeen in avv heeft 2 betekenissen:
- Een avv is een wetelijke regeling die gemaakt is vanuit het algemeen belang. (zie art 50. en 67 lid 3
GW)
- at een wet/bepaling in een wetboek voor herhaalde toepassing vatbaar moet zijn, moet zijn
geschreven voor een veelheid van gevallen. (trias politica, de wetgever maakt avv, het bestuur
neemt besluiten in een concreet geval en de rechter lost een confict op in een concreet geval.
Wetgever onderscheidt zich omdat die zich moet bezighouden met een veelheid van gevallen. Art
12 Wet algemene bepalingen.)
it laatste onderscheidt is een tentamenvraag. Betrekking op trias politica. (in het eerste tentamen)
Bv. Past het verlenen van toestemming voor het huwelijk van Willem Alexander en maxima o.g.v. art 28
Gw in de ideale leer van de trias politica?
- Je kijkt eerst naar het soort type van de overheidsgedraging. In een ideale leer moet het allemaal
gescheiden zijn.
- Het verlenen van toestemming is geen confictuitoefening, dus geen rechterlijke macht aan te
pas. Is niet het maken van wetgeving, besluit is niet voor herhaalde toepassing vatbaar, maar op 1
echtpaar gericht dus ook geen wetgevende macht van toepassing. Nemen van besluit in een
concreet geval is hier sprake van, dit is besturen, dat moet gebeuren door een bestuursorgaan.
an kijk je in art 28 GW, dat het verlenen van toestemming voor het huwelijk gebeurt bij wet
door regering en Staten-Generaal, (wet in formele zin als wet in GW staat), past niet in de ideale
leer van de trias politica, want hier is sprake van een bestuurshandeling door de wetgever.
Het weer in staat verklaren van de koning om weer koninklijk gezag uit te oefenen.