Oefentoets Diagnostiek &
Assessment
💡 Deze vragen zijn op eigen inzicht bedacht en ontwikkeld op basis van de
tentamenstof. Verspreiden aan derden is uiteraard verboden.
Succes met oefenen! 🖤
1. Meester Jasper maakt een rekentoets en analyseert zijn vragen aan de hand
van de Item Response Theory. Hieronder zie je een figuur met daarin
informatie over drie van de items op de toets. Welk item is het moeilijkst? En
welk item onderscheidt het beste?
a. het item met de doorgetrokken lijn is het moeilijkst, het item met de kleine
streepjes onderscheidt het beste
b. het item met de kleine streepsjes is het moeilijkst, het item met de
doorgetrokken lijn onderscheidt het beste
Oefentoets Diagnostiek & Assessment 1
, c. het item met de doorgetrokken lijn is het moeilijkst, alle items
onderscheiden even goed
d. alle items zijn even moeilijk, het item met de kleine streepjes onderscheidt
het beste
e. alle items zijn even moeilijk, het item met de doorgetrokken lijn
onderscheidt het beste
f. alle items zijn even moeilijk, het item met de grote streepjes onderscheidt
het beste
2. Jennifer doet onderzoek naar een nieuw instrument om faalangst te meten:
de Testing Without Fear (TWF). Ze heeft hiervoor haar eigen ontwikkelde
instrument afgenomen bij een groep scholieren, daarnaast heeft ze ook de al
bestaande Test Anxiety Scale (TAS) afgenomen. Hieronder zie je een tabel
met de gemeten constructen per test.
TAS - prestatieangst TAS - actieve faalangst
TWF - actieve faalangst A B
TWF - passieve faalangst C D
TWF - sociale faalangst E F
Jennifer analyseert deze tabel aan de hand van de MultiTrait-MultiMethod
Matrix. Welke elementen uit deze Matrix represeteren de letters A, B en C?
a. A = HH, B = MH, C = HM
b. A = HM, B = MM, C = MH
c. A = MH, B = HM, C = HH
d. A = HH, B = MH, C = HH
3. Wat is waar over criterion-referenced en norm-referenced interpretaties?
I: Als je CITO-score met een criterion-referenced referentiekader wilt
interpreteren, dan interpreteer je de vaardigheidsscores.
II: Als je CITO-score met een norm-referenced referentiekader wil
interpreteren, dan interpreteer je de vaardigheidsscores.
III: Als je CITO-score met een criterion-referenced referentiekader wilt
interpreteren, dan interpreteer je de vaardigheidsniveaus.
IV: Als je CITO-score met een norm-referenced referentiekader wil
interpreteren, dan interpreteer je de vaardigheidsniveaus.
a. I en II zijn waar
Oefentoets Diagnostiek & Assessment 2
, b. I en IV zijn waar
c. II en III zijn waar
d. Allemaal niet waar
4. De leerkracht van Jayden merkt dat Jayden moeite heeft met zich te
concentreren. Daarop schakelt de leerkracht een orthopedagoog in. De
orthopedagoog neemt een test af om het gedrag van Jayden te beoordelen.
Uit de test komen de volgende scores: overbeweeglijkheid: 53;
aandachtsproblemen: 89; impulsiviteit: 35
Welke term past het best bij deze situatie?
a. aptitude test
b. maximum performance test
c. measurement
d. assessment
5. Welke stelling of stellingen is/zijn waar?
I: Betrouwbaarheid gaat over de mate van consistentie van testscores
II: Validiteit gaat over de mate waarin een test geïnterpreteerd kan worden
voor het bedoelde testgebruik.
a. I is onjuist, II is juist
b. I is juist, II is onjuist
c. I en II zijn juist
d. I en II zijn onjuist
6. Er zijn twee factoren die een bedreiging vormen voor inhoudsgerelateerd
validiteitsbewijs. Bij welke situatie is er sprake van welke bedreiging?
Situatie 1: Een leerkracht maakt een toets waarbij hij rekenvaardigheid wil
meten, maar waarbij de items alleen optellen en aftrekken bevatten, en geen
keersommen
Situatie 2: Een leerkracht maakt een toets waarbij hij rekenvaardigheid wil
meten, maar de toets bevat ingewikkelde verhaaltjessommen, waarvoor
veel gelezen moet worden.
a. Situatie 1 = construct-irrelevante testvariantie, Situatie 2 = construct
onderrepresentatie
Oefentoets Diagnostiek & Assessment 3