Samenvatting constitutioneel recht
Hoofdstuk 1 – Staatsrecht
Constitutioneel recht (staatsrecht), is het recht van een, in de loop van de geschiedenis
ontstaan, door het recht geregeld verband dat wij staat noemen.
In het volkenrecht is de staat, naast de volkenrechtelijke organisaties en individuen,
volkenrechtssubject.
- In het privaatrecht, is de staat een rechtspersoon en als zodanig onderworpen
aan dat recht (art. 2:1 BW).
Het positieve staatsrecht heeft nauwelijks gewag maakt van ‘de staat’, en geen
verplichtingen of bevoegdheden aan de staat als zodanig oplegt dan wel toekent
- Staatsrecht is het recht dat uitsluitend relaties regelt waarbij de overheid is betrokken.
- Alle positieve recht is te herleiden tot de overheid of op grond van uitdrukkelijke
rechtsschepping, of op basis van al dan niet stilzwijgende erkenning.
Het typerende van het staatsrecht als onderdeel van het Nederlandse positieve recht is dat
het altijd betrekking heeft op de relaties waarbij de overheid is betrokken.
- Het onderwerpt de overheid in die relaties aan het recht.
Staatsrecht en bestuursrecht wordt vaak gezien als één rechtscompartiment. Hier kan wel
onderscheid op worden gemaakt in methodologische en didactische zin.
- Het staatsrecht omvat dan regels die de totstandkoming, gelding en de handhaving
van (de overige) rechtsnormen regelen, alsmede de regels volgens welke de
eerstgenoemde regels mogen worden gewijzigd.
- Het staatsrecht is dan het primaire, scheppende, funderende recht zonder welke de
gelding van het overige recht positiefrechtelijk niet is te verklaring.
- Het bestuursrecht geldt op grond van het staatsrecht en vormt dus secundair recht.
Staatsrecht heeft betrekking op verhoudingen waarbij de overheid is betrokken. Hierbij gaat
het over:
- Relaties tussen ‘overheden’ onderling, zoals betrekkingen tussen de Koning en
ministers, regering en Staten-Generaal, wetgever en rechter.
- Relaties tussen de overheid en de onderdaan. Hierbij regelt het staatsrecht
machtsuitoefening van de overheid over de onderdaan.
Overheid houdt verband met macht en bevoegdheid
- Macht is een feitelijke potentie tot dwang. Bevoegdheid is te beschouwen als
rechtens geregelde macht. Zonder recht wordt bevoegdheid namelijk pure macht en
geweld.
Om betrekkingen binnen en met de overheid, moeten personen of groepen binnen de
overheid aan te wijzen met welke betrekkingen kunnen bestaan. Hiervoor wordt een
instelling of ambt benoemt.
- Een ambt kenmerkt zich door (een zeker mate van) duurzaamheid en
welomschrevenheid voor wat betreft inrichting, taken en bevoegdheden.
- Staatsrecht is grotendeels als ‘ambtenrecht’ te beschouwen. De overheid bestaat
namelijk uit een complex van ambten, met onderscheiden bevoegdheden en
taken, waarbij het ambt in stand blijft, ook al ontbreekt de ambtsdrager.
,Uiteindelijk kan de volgende definitie aan staatsrecht worden gegeven, “Het is het primaire
recht dat overheidsambten instelt, daaraan bevoegdheden toekent en hun onderlinge
betrekkingen alsmede die tot de onderdanen regelt.
Hoofdstuk 2 – De staat in het volkenrecht
Volgens het volkenrecht moet voor het bestaan en ontstaan van een staat aan vier
elementen voldaan zijn:
1. een groep personen (bevolking);
2. die leven op een bepaald grondgebied (afgebakend territorium);
3. waarbij geregeerd wordt door een overheid die effectief en daadwerkelijk
onafhankelijk gezag uitoefent over die personen (effectief gezag);
4. en die in staat is om betrekkingen aan te gaan met andere staten.
Een staat houdt op te bestaan als hij niet meer voldoet aan een of meer van deze essentiële
criteria.
- In de beschrijving volgens het volkenrecht spelen feitelijke elementen een
overwegende rol.
- Het begrip ‘onafhankelijkheid’ (soevereiniteit) , duidt dat de overheid rechtens niet
onderworpen is aan de overheid van een andere staat.
Er zijn drie wijzen waarop een staat kan ontstaan of tenietgaan. De drie wijzen zijn:
1. Een bepaalde staat deelt zich op in kleinere staten. Hierbij gaat de oorspronkelijk
staat teniet. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkelingen in 1991 in de voormalige
Sovjet-Unie.
2. Het opgaan van twee of meer staten in één staat. Een voorbeeld hiervan is de
vereniging van de Bondsrepubliek Duitsland met de voormalige DDR.
3. Er ontstaat een staat op een territoir met een bevolking, dat daarvoor niet onder
enige staat viel. Dit is in theorie mogelijk
4.
Houd voor ogen dat het ontstaan en tenietgaan van een staat niet samenvalt met die van het
ontstaan en tenietgaan van een bepaalde nationale overheid.
- Ook al wordt er binnen een nationale staat een ander constitutioneel bestel
ingevoerd, blijft de oorspronkelijke staat bestaan. Denk hierbij aan een
staatsgreep.
Volkenrecht staat in principe indifferent tegenover de constitutionele inrichting en praktijk van
een staat.
- De volkenrechtelijke identiteit berust op een bevolking en een territoir onder een
effectief, onafhankelijk gezag. Deze kunnen na een staatsgreep volledig aanwezig
blijven.
Voor de erkenning van een staat is geen specifieke instantie bevoegd om een staat het
erkennen.
- Een erkenning van een staat geschiedt door een of meer andere staten. Deze
erkenning vindt plaats door gedragingen van een of meer staten, waaruit blijkt dat
zij de staat beschouwen als een subject van volkenrecht.
- Men mag wel pretenderen dat een staat niet erkend mag worden, zolang deze
niet aan de volkenrechtelijke criteria voldoet.
- De erkenning van een staat is in hoge mate afhankelijk van de nationale en
internationale politieke verhoudingen. Er is veeleer sprake van politieke
voorwaarden.
De erkenning van een overheid is niet hetzelfde als de erkenning van een staat.
, - Een staat in volkenrechtelijke zin moet een overheid bezitten. Erkenning van een
staat als staat impliceert dat die staat ook een overheid heeft. Is er geen overheid,
dan is er volkenrechtelijk geen staat.
- Er kan sprake zijn van erkenning van een staat en niet-erkenning van een
overheid. De niet erkenning heeft geen betrekking op de overheid in abstracto,
maar op een bepaalde concrete persoon of groep personen die beweert de
overheid in een bepaalde staat te zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een
staatsgreep of burgeroorlog.
Hoofdstuk 3 – Geschiedenis tot aan het Koninkrijk (1814)
Het door het recht geregelde eenheid, het Koninkrijk der Nederlanden, dateert uit
1814.
Een van de meest voor de hand liggende tijdstippen van de constitutionele
geschiedenis van Nederland is het jaar van 1597. Een aantal gewesten die de
Spaanse Koning Philips II tot landsheer hadden benoemd sloten zich in een in de
Unie van Utrecht.
- Deze Unie was een verdrag tussen zeven gewesten of provinciën, dat
strekte tot hun gemeenschappelijke verdediging, zij het dat de provinciën
formeel zelfstandig bleven.
- Tot aan de Franse overheersing een ‘losse’ confederatie van grotendeels
zelfstandige ‘ soevereine’ provincies was.
- Er was geen sprake van een eenheidsstaat of federatie (bondstaat)
- De instellingen van de Unie bleven beperkt tot de buitenlandse
betrekkingen in ruime zin: verdragen, de land- en zeemacht, de daarmee
gemoeide financiën en het toezicht op de handelscompagnieën.
De belangrijkste ambten waren op het niveau van de Unie:
- De Staten-Generaal, bestaande uit afgevaardigden van de gewestelijke
staten. Zij besloten over oorlog en vrede, de daarmee verbonden
financieren en verdragen.
- De stadhouder
- De raadpensionaris van Holland
- De Raad van State
- De Rekenkamer, bestaande uit leden afkomstig uit de gewesten, hield
toezicht op het financiële beheer van de Unie.
Ieder gewest bezat een stadhouder, formeel een ambtenaar, benoemd door de
provinciale staten.
- Diverse staten benoemde echter dezelfde persoon tot stadhouder
waardoor in de praktijk er vaak maar twee stadhouders waren.
In de moderne terminologie, kan de stadhouder en de raadpensionaris gezamenlijk
worden beschouwd als facto-regering, met beperkte bevoegdheden.
- Formeel rustte alle bevoegdheden bij de Staten-Generaal.
In theorie waren de staten der provinciën soeverein, afgezien van de bevoegdheden
die de Unie uitoefende. De facto bezaten de stadhouders in de provincies de nodige
macht.
- De provincies kende een college van gecommitteerde raden of van
gedeputeerde staten.
, De republiek kende voor- en nadelen:
- De voordelen; de afwezigheid van absolutisme en totalitarisme, het
ontbreken van een sterke militaire macht in de interne verhoudingen en de
mogelijkheid tot het ontstaan en voortduren van politiek en maatschappelijk
pluralisme.
- Nadelen; de besluitvorming verliep vaak (te) traag, rechtseenheid ontbrak
in hoge mate en de positie van het land in de externe verhoudingen nam in
de betekenis af.
Van 1795 tot 1813 leefde Nederland onder Franse overheersing. De Staatsregeling
voor het Bataafse volk (1798) kenmerkte zich door sterk centralisme, ver
doorgevoerde democratische besluitvorming en een aantal grondrechten.
- Provincies werden afgeschaft en vervangen door aan het centraal gezag
ondergeschikte departementen.
- Gemeente werden ook aan centraal gezag onderworpen.
- De wetgevende macht berustte geheel bij een uit de twee kamers
bestaand vertegenwoordigend lichaam.
In 1810 werd Nederland ingelijfd bij Frankrijk. Voor het eerst maakte Nederland echt
kennis met ver doorgevoerde centralisatie en rechtseenheid
- Er werd een gouverneur-generaal benoemd
- De departementen en gemeenten werden grotendeels vanuit Parijs
bestuurt.
Hoofdstuk 4 – De functies van het staatsrecht
Het staatsrecht heeft betrekking op de instelling van ambten en de verlening van
bevoegdheden aan die ambten. Bovendien regelt het hun onderlinge betrekkingen, alsook
de relaties van die ambten tot de onderdanen. Dit leidt tot de volgende functies.
- Constituerende of instellingsfunctie
- Attribuerende of bevoegdheid verlenende functie
- Regulerende of matigende functie, zowel inzake de ambten onderling als met
betrekking tot de relatie tussen ambt en onderdaan.
Hier zit een chronologische en systematische logica in:
1. Allereerst moet een overheid in de vorm van een of meer ambten worden ingesteld.
2. Vervolgens kunnen aan de ingestelde ambten bevoegdheden worden toegekend
(attribueren).
3. Ten slotte kan de uitoefening van deze bevoegdheden aan beperkingen en
begrenzingen worden gebonden (reguleren).
De Grondwet is vooral een stelsel van constituerende en attribuerende bepalingen. De
regulerende functie treft men meer verspreid in de Grondwet aan.
Legitimatie van de overheid (of van bepaalde besluiten of handelingen van hen), lijkt veeleer
te wijzen op de factor aanvaarding van overheidsgezag en het door de overheid gestelde
recht door de onderdanen.
- De legitimatie betreft de bereidheid van de onderdanen tot aanvaarding van
machtsuitoefening en rechtscheppend door de overheid.