SAMENVATTING EDUMUNDO: consumentengedrag en algemene economie
MODULE 1 AEG EDUMUNDO, DESTEP 2
MODULE 2 AEG EDUMUNDO, MACRO ECONOMIE 4
MODULE 3 AEG EDUMUNDO, VRAAG EN AANBOD VAN GOEDEREN 12
MODULE 4 AEG EDUMUNDO, OMZETBELASTING 16
MODULE 1 COG EDUMUNDO, CONSUMENTENGEDRAG EN BESLUITVORMING 17
MODULE 2 COG EDUMUNDO, BEHOEFTE, DOELEN EN MOTIVATIE 26
MODULE 3 COG EDUMUNDO, PERCEPTIE 31
MODULE 4 COG EDUMUNDO, GEHEUGEN, LEREN EN BETROKKENHEID 37
MODULE 5 COG EDUMUNDO, EMOTIES, ATTITUDES EN CONSUMPTIEGEDRAG 42
1
,Samenvatting A-lijn ALGEMENE ECONOMIE (AEC)
MODULE 1 AEG edumundo, DESTEP
H1.1 DESTEP
3 niveaus van marketingomgeving:
- Microniveau; het bedrijf zelf, intern.
- Mesoniveau; binnen de bedrijfstak.
- Macroniveau; factoren en ontwikkelingen in de maatschappij.
Macro-omgeving is onder te verdelen in (DESTEP):
- Demografische factoren.
- Economische factoren.
- Sociaal culturele factoren.
- Technologische factoren.
- Ecologische en ethische factoren.
- Politiek juridische factoren.
H1.2.1 economische factoren: B2C en inkomenselasticiteit van de vraag
Economische factoren: Bij de economische variabelen kunnen we onderscheid maken tussen de
factoren die de mogelijkheid voor bestedingen begrenzen en factoren die de feitelijke
bestedingen bepalen. In het vervolg nemen we deze factoren samen, omdat ze elkaar vaak
overlappen. Wel maken we een onderscheid tussen de verschillende subjecten (consumenten en
bedrijven) bij de analyse van factoren.
Factoren die van invloed zijn op de consumptie van individuele huishoudens (B2C):
1. De koopkracht, (=het reële inkomen)
2. De rentestand.
3. Het consumentenvertrouwen.
4. De vermogenspositie (spaargeld, aandelen, huis, pensioen).
5. De mogelijkheid tot lenen.
Factor 1: Koopkracht B2C
De koopkracht (reële inkomen) is de reële waarde van het nominaal inkomen, dat wil zeggen de
hoeveelheid goederen en diensten die met nominale inkomen kan worden gekocht.
Nominaal inkomen = het inkomen uitgedrukt in geld (inkomen werknemer bedraag €2100,-)
Inflatie = stijging van het algemene prijspeil van goeden en diensten, hierdoor daalt de waarde
van het geld. Voor hetzelfde bedrag kan minder worden gekocht.
Het verband tussen de verandering van de vraag ten gevolge van een verandering van het
inkomen drukken we uit in de inkomenselasticiteit. Het geeft weer in welke mate de uitgaven
voor een bepaald product reageren op een inkomensverandering.
Formule inkomenselasticiteit:
Ey < 0 = inferieur goed
0 < Ey < 1 = noodzakelijk (=primair) goed
Ey > 1 = Luxe goed
2
,Ey < 0 = inferieur goed:
Een voorbeeld van inferieur goed is een tweedehands wasmachine. Bij stijging van het inkomen,
gaat men dat minder kopen en meer nieuwe wasmachines.
0 < Ey < 1 = noodzakelijk (=primair) goed:
Zoals brood. Als het inkomen stijgt, zal men iets meer brood kopen (en oud brood eerder
weggooien). De procentuele stijging van de vraag naar brood zal lager zijn dan de procentuele
stijging van het inkomen.
Ey > 1 = Luxe goed:
Zoals parfums. Bij stijging van het inkomen zal men meer parfums kopen: procentuele stijging van
de vraag naar parfums zal hoger zijn dan stijging van het inkomen.
Normale goederen zijn noodzakelijke en luxegoederen
Bij een stijgend inkomen wordt een afnemend deel besteed aan noodzakelijke en een toenemend
deel aan luxegoederen.
Factor 2: de rentestand B2C
De rentestand heeft betrekking op de intrest die moet worden betaald over een lening. Effecten
bij renteverandering op de besteding van gezinnen: Bij een hogere rentestand zullen consumenten
minder geneigd zijn om consumptieve kredieten en hypotheken af te sluiten en zullen zij dus
minder gaan besteden. Renteverhoging maakt het aantrekkelijker om te sparen.
Factor 3: Het consumenten vertrouwen B2C:
Een indicator die informatie geeft over het vertrouwen en de verwachtingen van consumenten ten
aanzien van de ontwikkelingen van de Nederlandse economie. Laag consumentenvertrouwen
vertaal zich in afwachtende houding ten aanzien van consumptieve bestedingen, met name
duurzame goederen zoals meubels en auto’s.
Factor 4: Vermogenspositie B2C:
Het vermogen van de consument (veranderingen daarin) spelen een rol bij feitelijke bestedingen.
Veel spaargeld → meer mogelijkheid tot besteden. Aandelen verliezen waarde → voelt zich armer
en bestedingen zullen negatief beïnvloed. Huizenprijzen dalen → huisbezitters voorzichtiger met
grote aankopen. Pensioenen onzekerheid → leidt tot minder bestedingen.
Factor 5: mogelijkheid tot lenen B2C:
Wanneer een consument meer mogelijkheden krijgt om te gaan lenen, geeft hem dat meer
mogelijkheden om te besteden. (bv: consumptieve kredieten en hypothecaire leningen).
H1.2.2 economische factoren (B2B)
Investeringen behelst het aankopen van vaste activa zoals machines, maar ook de aankoop van
voorraden (onderdeel van de vlottende activa).
Belangrijkste factoren die invloed hebben bij investeringen van individuele bedrijven B2B:
1. Afzetverwachtingen
2. De beschikbaarheid van risicokapitaal
3. Rentestand
3
, 1. Afzetverwachtingen B2B: Belangrijkste prikkel om te gaan investeren is voor een
ondernemer de verwachting dat de investering winst zal generen.
2. De Beschikbaarheid van risicokapitaal: Een ondernemer kan pas investeren als er
voldoende risicokapitaal beschikbaar is. Dit kan hij generen uit ingehouden winsten of uit
geleend geld.
3. De rentestand: een hogere rentestand leidt tot minder leningen wanneer leningen nodig
zijn om te investeren, remt een hogere rente de investeringen.
Overheidsbestedingen en de export spelen een rol voor de afzet van bedrijven.
MODULE 2 AEG edumundo, MACRO ECONOMIE
HOOFDSTUK 2.1 Bruto binnenlands product en economische groei
De macro-economie: men bestudeert de economische samenhangen in een heel land. Men
bestudeert (opgesteld) economische grootheden, zoals de totale consumptie, totale besparingen,
totale investeringen en de totale export en de goederenmarkt.
Ook wordt gekeken naar de arbeidsmarkt (werkgelegenheid en werkloosheid)
Wisselwerkingen tussen economische groei en de bestedingen:
→ Een lagere economische groei leidt tot een lagere groei van inkomen
→ Omgekeerde: lagere bestedingen leiden tot een lagere economische groei
H2.1 Bruto binnenlands product en economische groei
Het reële bruto binnenlands product (BBP): de totale productie van goederen en diensten van
een land. (Product = inkomen)
- De productie van bedrijven + productie van de overheid
- Waarde productie = inkomen als beloning productiefactoren
- Reële bruto product = reële bruto-inkomen
Economische groei = de groei van het reëel BBP
Recessie = Als de economische groei minstens 2 kwartalen achter elkaar negatief is. Dit kan
uitlopen tot een economische crisis. Vanaf 2019 zat NL bijna continu in een economische crisis.
Sinds 2014 is er sprake van herstel.
Het nominale bruto binnenlands product (nominale BBP) = het BBP in geldeenheden. In
Nederland bedroeg het nominale BBP in 2017 bijvoorbeeld €737 miljard. Het BBP wordt bepaald
door de aanbodkant van de economie en de vraagkant van de economie.
H2.2 aanbodzijde van de goederenmarkt
De aanbodkant van de economie bepaalt de productiecapaciteit dat is de maximale productie die
kan worden bereikt, dus het maximaal te bereiken reële BBP. Goederen en diensten worden
geproduceerd met een combinatie van de productiefactoren arbeid, kapitaal, natuur en
ondernemerschap.
Productiefactoren Beloningen
Kapitaal Huur
Arbeid Loon
Natuur Pacht
Ondernemerschap Winst
4