Aantekeningen privaatrechtelijke aspecten OG
Opmerking: Schuin gedrukte teksten zijn de aantekeningen uit de les.
- Artikelen zijn in blauw;
- Voorbeelden zijn in paars.
- Staat er geen wetboek achter, dan wordt het BW bedoeld.
Week 1
1.3. Het privaatrecht als uitgangspunt
Op het goederenrecht rust het gehele onroerende goed recht. In het goederenrecht staan zowel wetten die
belangrijk zijn voor roerende zaken en voor onroerende zaken. Niet alle wetten zijn dus van toepassing.
Het onroerend goed recht is voornamelijk vastgelegd in het BW en Rv. Publiekrechtelijk voornamelijk onder het
bestuursrecht (Wabo, WRO) en het belastingrecht (overdrachtsbelasting). Dit vak is gericht op de
privaatrechtelijke kant, dus ze gaan hier niet verder op in.
2.1. Inleiding eigendom van onroerende zaken in Nederland
Art. 5:1 lid 1 BW: Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Er mag
geen inbreuk worden gemaakt op de rechten van anderen en ook niet op de regels van geschreven en
ongeschreven recht (lid 2).
In beginsel mag de eigenaar van een stuk grond zelf beslissen hoe hij deze inricht (zelfrealisatierecht), door
middel van bijvoorbeeld opstal etc. Dit kan echter worden ingeperkt door verschillende regels, zoals
bijvoorbeeld het bestemmingsplan.
Art. 5:2 bepaalt dat de eigenaar zijn zaak op mag eisen als iemand anders er ‘in zit’. Dit is revindicatie. Dit kan
ook door middel van art. 6:162 (OD), met een vordering op schadevergoeding.
In beginsel heeft iemand met het eigendom op en stuk grond dit van de hemel tot in de hel, de heaven to hell
rule (art. 5:20 en 21). Dit wordt in lid 2 van ditzelfde artikel ingeperkt.
Aan een recht (en dus ook een eigendomsrecht) is een rechtsvordering verbonden (art. 3:296 BW). Stel, ik ben
eigenaar van een zaak. Een ander moet hiervan afblijven. Ik als eigenaar heb een vordering om op te treden
tegen een ieder die er aan komt.
2.2. Het belang van het onderscheid roerend/onroerend
Art. 3:3: onroerende zaken zijn grond, alsmede de duurzaam met de grond verenigde gebouwen en werken. De
bestanddelen kunnen ook veranderen van categorie. Een deur is in beginsel roerend, totdat het huis wordt
gebouwd, dan is het onroerend.
Het belang van onderscheid in (on)roerende zaken is voor de overdrachtsbelasting en de heffing van
onroerende zaakbelasting. Het huis bestemd voor eigen bewoning wordt voor de heffing van
inkomstenbelasting op een coulante wijze behandeld.
In 2015 is art. 13b Woningwet in werking getreden, waardoor in bepaalde gevallen – in het bijzonder bij slecht
beheer van verhuurde wooncomplexen – het bevoegd gezag (vaak een gemeente) het beheer van een gebouw,
open erf of terrein kan overnemen, inclusief de verhuur daarvan. Dit is een grote inbreuk op het eigendom.
2.2.3. Het onderscheid in het privaatrecht
,Alleen op onroerende zaken kan een zakelijk recht worden gevestigd (pacht, erfpacht, hypotheek etc). Ook kan
alleen deze zaak worden opgesplitst in appartementsrecht (5:106). Onroerende zaken moeten een eigenaar
hebben, dit kan ook de Staat zijn (art. 5:24).
Verder kan er geen afstand worden gedaan van onroerende zaken (art. 5:18). Het eigendom kan wel worden
overgedragen aan een slapende stichting.
Ook is het niet mogelijk om toekomstige onroerende zaken bij voorbaat te leveren (art. 3:97).
2.3.1. Begrippen
Goederen zijn alle zaken en vermogensrechten. Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke
objecten, zoals een auto etc. Alleen zaken zijn vatbaar voor eigendom (art. 5:1 jo. 3:1 en 3:2).
Iemand die het meest volledige recht heeft op een goed wordt de rechthebbende genoemd. Bij
vermogensrechten wordt gesproken over toebehoren.
Onroerende zaken kunnen ook worden aangemerkt als registergoederen, alsmede de beperkte rechten op
deze onroerende zaken (art. 3:10).
Art. 3:98 bepaalt dat aan de overdracht van een beperkt recht dezelfde eisen worden gesteld als voor de
overdracht van het onderliggende goed.
- Deze eisen zijn een notariële akte en inschrijving in de openbare registers.
2.4.1. Goederenrechtelijke tegenover persoonlijke rechten
Blaauboer/Berlips: er bestaat een tegenstelling tussen eigendom en goederenrechtelijke rechten en tussen
persoonlijke rechten. Deze tegenstelling is doorbroken: er worden aan persoonlijke rechten werking jegens
derden toegekend (bijv. retentierecht), maar deze rechten door derden mogen niet onbeperkt uitgeoefend
worden (bijv. OD).
De absolute werking jegens derden van het goederenrecht mag als kenmerkend worden beschouwd. Stel, je
hebt een goederenrechtelijk recht op een stuk grond (bijvoorbeeld erfpacht) en je legt dit vast, dan heeft dit
ook nog steeds werking als de eigenaar van het stuk grond veranderd. Dit heet ook wel droit de suite of
zaaksgevolg. Daarom is erfpacht bijvoorbeeld een absoluut recht: het werkt ook tegenover derden. Het
tegenovergestelde hiervan is een persoonlijk recht, deze geldt maar tegenover 1 iemand.
2.4.2. Kenmerkende facetten van het goederenrecht
Stel er is sprake van een samenloop van crediteuren. Persoon X gaat failliet en er zijn meerdere schuldeisers die
nog wat te verhalen hebben. Heeft persoon A een absoluut recht op de grond van persoon X (bijvoorbeeld een
hypotheekrecht), dan gaat deze schuldeiser voor de rest. Dat heet droit de préférence.
Verder gaan oude rechten ook voor nieuw gevestigde rechten, dit noemen we droit de priorité (art. 3:21).
Art. 3:81 bepaalt dat een eigenaar niet meer rechten kan verlenen dat dat hij zelf heeft. (Nemo plus)
Het is mogelijk om deze rangorde aan te passen op grond van art. 3:262. Zo kan een hypotheek die later is
gevestigd toen eerder opgeëist worden dan de overige rechten.
Het eigendomsrecht is een volledig recht (art. 5:1): je mag alles met deze zaak doen!
Beperkte rechten:
(Zekerheids:) Pand, hypotheek, (zakelijke:) erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal, vruchtgebruik
en appartementsrecht
, Zekerheidsrecht: dit zijn rechten die de rechthebbende zekerheid bieden ter voldoening van een vordering die
hij op de schuldenaar heeft. De gerechtigde mag dit goed niet gebruiken.
Zakelijke genotsrechten: deze kunnen uitsluitend op zaken worden gevestigd en is ook een afhankelijk recht
(art. 3:7). Een vruchtgebruik kan echter ook op een vermogensrecht worden gevestigd.
2.4.3. Het gesloten systeem (numerus clausus) en het transparantiebeginsel
Partijen kunnen geen rechten op goederen in het leven roepen die de wet niet kent (bijv. een eeuwig
vruchtgebruik is hierdoor niet mogelijk). Ook moeten ze binnen het wettelijke kader blijven. Komen ze buiten
dit kader, dan is er geen sprake van een absoluut recht maar van een obligatoire werking tussen partijen. Dit
komt door het transparantiebeginsel: de rechten moeten kenbaar zijn voor derden. Voor de beperkte rechten
wordt dit kenbaar gemaakt door inschrijving van de akte in de openbare registers, want zonder publicatie
ontstaat er geen recht.
Hierdoor is een ontbindende voorwaarde wel lastig, als wordt deze wel gebruikt bij de overdracht van een
onroerend goed. Zie art. 3:38. Verder komt een opschortende voorwaarde bijna niet voor. Het wordt wel
regelmatig gehanteerd bij de vestiging van erfdienstbaarheden.
2.6. Open normen in het goederenrecht
2.6.1. Vraagstelling
Hebben de open normen van het verbintenissenrecht ook zijn werking in het goederenrecht? Eerder kende het
goederenrecht een gesloten systeem, maar hier zijn de verkeersopvattingen al aan toegevoegd.
Begrippen als misbruik van bevoegdheid en redelijkheid en billijkheid zijn ook te verstaan onder open normen.
2.6.2. Misbruik van bevoegdheid, Hinder
Het misbruik van eigendom is een open norm. Dit kan op twee manieren: vanwege het doel en vanwege
onevenredigheid. Er zijn hier twee arresten uit voortgevloeid.
1. Berg en Dalse watertoren II (doel): Buren A en B hadden ruzie. Om te jennen besloot buurman A om
een grote watertoren zonder reservoir neer te plaatsen om het zicht van buurman B te beperken.
Deze watertoren had geen enkel ander doel dan voornoemde.
a. Hoge Raad: de toren dient verwijderd te worden omdat het zeer aannemelijk was dat deze
alleen is geplaatst om het uitzicht te verpesten. Je mag dus wel iets neerzetten op je perceel,
maar als je misbruik maakt van deze bevoegdheid door dit zonder een ander doel dan te
pesten te doen, dan is dit niet toegestaan.
2. Grensoverschrijdende garage (onevenredigheid): Buurman A bouwde een garage die 70 centimeter
over de erfgrens kwam. De reden dat hij dit deed was omdat er voorheen altijd een heg op dat stuk
had gestaan en daardoor dacht hij dat hij de garage ook op de erfgrens had gebouwd. Buurvrouw B
had gezegd dat mocht de garage enkele centimeters op haar perceel komen, dat dit niet erg zou zijn.
De daadwerkelijke grens was namelijk onduidelijk. Buurvrouw B wil dat A de garage weer afbreekt en
70 centimeter opschuift, zodat hij niet meer op haar land staat.
a. Hoge Raad: Buurvrouw B kan niet het recht van amotie uitoefenen, omdat zij toestemde met
de bouw van de garage. De schade die A zou lopen om het af te breken was groter dan het
verlies van de grond van B. Dan is er dus sprake van misbruik van bevoegdheid (art. 3:13).
Wordt er een beroep op het recht van amotie gedaan, dan moeten de belangen in
verhouding zijn.