GKB Meerkeuze t]]]oets Chantal Anderson
1. Bij een negateee norm en een positeee cohesie heb je te maken met:
A. Dat de klas leren niet belangrijk eindt en weinig samenwerkt
B. Dat de klas leren wel belangrijk eindt en niet samen werkt
C. Dat de klas leren niet belangrijk eindt maar wel het onderlinge samenzijn.
D. Dat de klas leren wel belangrijk eindt en het onderlinge samen zijn ook.
2. Bij interne groepsnormen is het belangrijk wat de docenten en de school belangrijk einden?
A. Deze stelling is juist
B. Deze stelling is onjuist
3. Pedagoog als rol ean de leraar ben je niet de gehele les. Deze bewering is:
A. Juist
B. Onjuist
4. Een eolledige instructe is belangrijk bij het lesgeeen, welke opsomming is eolgens het
handboek eolledig?
A. Wie, wat, wanneer, uitkomst
B. Wie, wat, hoe, uitkomst, klaar
C. Wie, hoe, hulp, tjd, uitkomst, klaar
D. Wat, hoe, hulp, tjd, uitkomst, klaar
5. Adaptef onderwijs houdt in:
A. Dat de leerling zich moet aanpassen aan de aangeboden leerstof
B. Dat de docent een minimale rol binnen het lesgeeen heef
C. Dat de docent concessies doet om de leerling tegemoet te komen
D. Dat dit type onderwijs eoorziet in de basisbehoefen en is afgestemd op de
mogelijkheden ean de indieiduele leerling
6. De beste manier om te onthouden eolgens Sousa is:
A. Door eeel te herhalen
B. Door zowel auditef als eisueel geprikkeld te zijn
C. Door iemand anders iets uit te leggen
D. Door op je eigen nieeau te werken
7. Stelling 1:Bij extrinsieke moteate is een leerling gemoteeerd door bijeoorbeeld het
eooruitzicht op een toets. Stelling 2: Bij intrinsieke moteate heef een leerling geen
discipline.
A. Stelling 1 is juist
B. Stelling 2 is juist
C. Beide stellingen zijn juist
8. Wanneer de leerling zich gaat gedragen naar de eerwachtngen ean een docent, noem je dit:
A. Pymalionefect
B. Alignment
C. Concerning
D. Pedagogisch handelen
9. Het her construeren ean lesstof bij een leerling kan er eoor zorgen dat ze een eigen kijk
krijgen op de lesstof.
A. Juist
B. Onjuist
10. Daeid Kolb maakt onderscheid in leerstjlen in een model oeer 4 fasen ean het leerproces.
Hierin beschrijf hij:
A. Doeners, Dureers, Denkers en Beschouwers
, B. Doeners, Denkers, Beslissers en Initatefnemers
C. Doeners, Leiders, Beslissers en Beschouwers
D. Doeners, Denkers, Beslissers en Beschouwers
11. Beschouwers maken plannen in oeereloed en kiezen makkelijk.
A. Juist
B. Onjuist
12. Meereoudige intelligentes is een begrip dat is afomstg ean:
A. Kilmann
B. Kounin
C. Gardner
D. Vygotski
13. Welke ean de eolgende intelligentes eallen niet onder meereoudige intelligentes:
A. Muzikaal ritmisch
B. Sociale intelligente
C. Verbaal
D. Naturalistsch
14. De indeling ean Bolhuis geef weer of:
A. er sprake is ean leeracteiteit
B. er sprake is ean positeee interacte
C. sprake is ean intrinsieke moteate
D. boeen en onder gedrag
15. OBIT is eerwant aan:
A. Roos ean Leary
B. Taxonomie ean Bloom
C. Competente driehoek ean Miller
D. Het drielijnen model
16. Het koppelen ean nieuwe kennis aan bestaande kennis ealt onder:
A. Onthouden
B. Begrijpen
C. Integreren
D. Toepassen
17. De maximale tjd dat informate in het korte termijngeheugen kan worden eastgehouden
worden bedraagt:
A. 5 min.
B. 30 seconden
C. 10 seconden
D. 10 min.
18. Bij uitgewerkte herhaling wordt informate niet alleen gerepeteerd maar ook gekoppeld aan
bestaande informate:
A. Juist
B. Onjuist
19. Loci Methode is een:
A. eorm ean mindmapping
B. model ean gespreksintereentes
C. mnemonische techniek
D. leertheorie
20. Lange termijngeheugen geef subjecteee feiten weer en is objectef gekleurd.
A. Juist
, B. Onjuist
21. Op dit moment is eolgens de schrijeers ean het Handboek de populairste leertheorie:
A. Behaeiorisme
B. Cogniteisme
C. Handelspsychologie
D. Conditoneren
E. Constructeisme
22. Welke stelling oeer behaeiorisme is juist:
1Bij behaeiorisme word slechts gekeken naar het gedrag ean de proefpersoon.
2bij behaeiorisme is het belangrijk om ook te kijken naar de moteeen ean de
proefpersoon
A. 1 is juist
B. 2 is juist
C. Allebei zijn ze juist
D. Allebei zijn ze onjuist
23. Klassiek conditoneren wordt ook wel emotoneel leren genoemd
A. Juist
B. Onjuist
24. Paeloe efect wordt onlosmakelijk eerbonden aan het operant conditoneren
A. Juist
B. Onjuist
25. Toeeallig gedrag doormiddel ean systematsche prikkels als eersterker gebruiken ealt onder
operant conditoneren. Deze zijn slechts interessant wanneer ze:
A. Postef zijn
B. Negatef zijn
C. Beide positef en negatef
26. Cogniteisme is de leertheorie die:
A. zich specialiseerde in adaptef onderwijs
B. zich interesseert in de leerprocessen in het hoofd ean een leerling
C. alleen uitgaat ean declarateee kennis
D. Metacognite als tegenhanger heef
27. Wat wordt er eolgens het Handboek eerstaan onder kennis? Kennis kan betrekking hebben
op de eolgende deelaspecten:
A. declarateee kennis, situatonele kennis, strategische kennis, procedurele kennis
B. declarateee kennis, metacognite, strategische kennis, emotonele kennis
C. situatonele kennis, strategische kennis, moteate, procedurele kennis
D. strategische kennis, emotonele kennis, situatonele kennis, metacognite
28. Welke ean de eolgende stelling is juist? 1. Handelingspsychologie heef als oeertuiging dat de
kennis die een leerling nodig heef om betekenis te ontlenen aan de wereld, dat deze eooral
wordt oeer gedragen door de omgeeing. 2. Handelingspsychologie is eerwant aan de de 3
zones ontwikkeling ean Vygotsky.
A. 1 is juist
B. 2 is juist
C. Beide zijn juist
D. Beide zijn onjuist
29. Welke zone bij de 3 zones ean ontwikkeling is de ideale zone om in te leren?
A. Actuele zone
B. Paniekzone