Module: Hygiëne en infectiepreventie
Leerdoelen:
• ken je de infectiecyclus; pathogeen micro-organisme(bacterien, virussen, parasieten, ,
besmettingsbron (plaats waar de mirco-organismen zich bevinden….in of op mensen en
dieren, omgeving zoals voedsel deurklink of de lucht, uitgang(uit besmetpersoon dmv
hoesten), besmettingswegen(direct of indirect), ingangen, gevoelige gastheer.
• kun je de hygiënisch-kritische werkzaamheden in de zorg benoemen en weet je
o welke groepen een verminderde weerstand hebben; babys, kinderen op het
kinderdag verblijf, ouderen, kraamvrouwen, zwangeren, mensen met een
immuunziekte, kankerpatienten
o welke infecties veel voorkomen in de zorg;
o bij welke zorgtaken je een groter risico op besmetting hebt; bij contact met
lichaamsvloeistoffen
• ken je de verschillende voorschriften en werkwijzen in de zorg op het gebied van hygiëne en
infectiepreventie;
• ben je in staat tot een hygiënisch veilige werkwijze te komen, waarbij het risico op infectie zo
klein mogelijk is.
Geleerd van de module
Micro-organismen: Bacteriën, schimmels, virussen, gisten en protozoën
BRMO(bijzonder resistent micro-organisme) veel voorkomend: MRSA, VRE, ESBL en CPE (blz 16/43 van
hygiëne en infectiepreventie voor werking)
Het norovirus is niet gevoelig voor handenalcohol
Bij sporenvormende bacteriën kun je ook beter je handen wassen zoals bij bacillus cereus(veroorzaakt
voedselvergiftiging) of clostridium difficile(darmbacterie van vooral baby’s)
Latex, non latex en nitril zijn geschikt voor zowel niet steriel en steriel gebruik. Vinyl is dat niet omdat
het niet zon sterk materiaal is. Nitril is een goed alternatief voor latex bij allergie
Casus 3 module handhygiëne en infectiepreventie
Het norovirus is niet gevoelig voor handenalcohol. De extra maatregelen die genomen moeten
worden zijn: extra aandacht voor handhygiene(water en zeep) en het dragen van beschermde kleding.
Soms ook isolatie, maar dit is niet nodig als de maatregelen worden gehanteerd.
Module: Vitale functies
De vijf vitale functies:
1. hartslag
2. ademhaling
, 3. bloeddruk
4. lichaamstemperatuur
5. bewustzijn
ABCDE-methodiek:
De ABCDE-methodiek is een werkwijze waarbij hulp wordt verleend volgens het principe "treat first
what kills first".
• A – airway: beoordeeld wordt of de lucht-/ademweg vrij is; zo nodig moet deze vrijgemaakt
worden. CWK-controle
• B – breathing: zijn er symptomen van een bedreigde oxygenatie/gaswisseling? Is er een
indruk van de zuurstofsaturatie? Is toediening van zuurstof nodig? Moet er beademing
worden toegepast, al of niet met gebruik van hulpmiddelen?
• C – circulation: zijn er symptomen van een bedreigde circulatie? Wat zijn de eventuele
oorzaken? Zijn er bloedingen?
• D – disabilities: (bewustzijn) is er een bewustzijnsstoornis en/of andere acute neurologische
symptomen? Bij de objectivering van storingen in het bewustzijn wordt gebruik gemaakt
van de Glasgow Coma Scale.
• E – exposure/environnement: is de lichaamstemperatuur gestoord en wat is daarvan de
oorzaak? Hebben omgevingsfactoren daarop invloed gehad (zoals koud water bij dreigende
verdrinking)? Denk ook aan koolmonoxide / de omgeving van de patiënt.
Hartslag:
Pulsatie(uitzetten van de slagaderwand) is het best voelbaar bij een slagader vlak onder de huid of vlak
boven een harde onderlaag(zoals een bot of spier)
Een normale hartslag ligt tussen de 60-100 slagen per minuut. Hoger dan 100= tachycardie, lager dan
50 is bradycardie
Voor kinderen is de normale hartslag:
• 0-1: 110-160
• 1-2: 100-150
• 2-5: 95-140
• 5-12: 80-120
• 12 of hoger: 60-100
Tellen van de hartslag is nodig als mensen een hartaandoening hebben, hartmedicijnen of net/na een
operatie. Je telt gedurende 15 sec en let op frequentie, regelmaat, gelijkmatigheid, vullingen
spanning. Wijkt één van deze dingen erg af tel je gedurende één hele minuut.
Ademhaling:
, • Eupneu: normale ademhaling van 8-20 x per
minuut.
• Apneu: ademhaling stokt(stoppen met
ademhalen)
• Hyperpneu: diepe ademhaling
• Tachypneu: versnelde ademhaling(kan koorts
of hartafwijking indiceren)
• Hyperventilatie: versneld en te diep
ademhalen
• Chyne-Stokes-ademhaling: een snelle en
diepe ademhaling langzaam verminderend,
gevolgd door een pauze van 20-60 sec.
ademhaling aanwezig in de sterffase, bij
verhoogde hersendruk, ernstig hartfalen, hersenvliesontsteking, falen van de nieren,
overdosis van medicijnen of zuurstofgebrek
• Kussmaul ademhaling: zeer snel en diep zonder pauzes. Aanwezig bij verzuring van het
bloed(acidose) bijv. door falende nieren of een stofwisselingsziekte.
• Dypneu: als iemand een bemoeilijkte ademweg heeft. Symptomen zijn: benauwdheid
uitdrukkingen, cyanose, intrekking thorax, bewegende neusvleugels, gebruik
hulpademhalingsspieren.
Meten van de ademhaling:
Je telt gedurende een halve minuut. Je let op: regelmaat, symmetrie, diepte, geur, geluid en
symptomen van benauwdheid. Wijkt de ademhaling af dan tel je een hele minuut.
Een normale ademhaling ligt tussen de 8-20x per minuut. Te snelle ademhaling van over de 20x per
minuut = tachypnoe, te langzame ademhaling van minder dan 8x per minuut=bradypnoe
Voor kinderen is dit anders:
• 0-1: 30-40
• 1-3: 23-35
• 3-6: 20-30
• 6-12: 18-26
• 12-17: 12-20
Bij het meten van de saturatie meet je de hoeveelheid gebonden zuurstof aan Hb. Bij gezonde mensen
is dat 96-100% spO2. Voor mensen die niet gezond zijn is die optimale waarde individueel bepaald.
Voor mensen met COPD is een saturatie van 92-100% optimaal. In de andere gevallen moet bij 90-95%
spO2 overlegd worden met de arts over het toedienen van zuurstof.
Bij een saturatie van <90% spO2 is er sprake van een zuurstof te kort in het bloed(hypoxemie). Als er
als gevolg daarvan ook een zuurstof te kort is in de weefsels en organen spreken we van hypoxie
, Aandachtspunten bij het saturatiemeten:
• Niet meten dichtbij een erg felle lichtbron
• Niet meten bij een MRI of CT scanner
• Niet meten aan de hand met een infuus of bloeddrukmanchet
• Niet meten aan een vinger met nagellak
Bloeddruk:
Bloeddruk(tensie) wordt gemeten in een bovendruk(systolische druk) en een onderdruk(diastolische
druk). De eenheid is mmHg en de afkorting in de rapportage is RR.
Het geruis wat je hoort bij een bloeddrukmeting heet Korotkov-tonen
Het verschiltussen de bovendruk en de onderdruk heet polsdruk(dus bovendruk min onderdruk). Hoe
stijver de wanden zijn hoe hoger de polsdruk. Een polsdruk van 60 mmHg geeft een verhoogd risico op
hart en vaataandoeningen.
Verschillende factoren beïnvloeden de bloeddruk: kracht van de samentrekkende kamers, de
elasticiteit van (slag)aders(verminderde elasticiteit verhoogd de bloeddruk), de weerstand van de
kleinere vaten(vernauwingen en weerstand verhogen de bloeddruk), de dikte van het bloed(hoe
dikker, hoe meer weerstand, hoe hoger de bloeddruk), de hoeveelheid bloed.
Maar ook: hartziekten, activiteiten, lichaamsconditie, lichaamsgewicht, stress, medicatie, pijn en
houding.
Een te lage bloeddruk heet hypotensie. Als je een plotselinge lage bloedruk(verlaagde bovendruk met
20 mmHg/onderdruk met 10 mmHG) hebt binnen 3 minuten na het opstaan, heet dit orthostatische
hypotensie
Meten van de bloeddruk:
• Geen meting uitvoeren aan een verwonde of oedemateuze arm
• Geen meting uitvoeren aan een arm met een infuus
• Geen meting uitvoeren aan een verlamde arm
• Geen meting uitvoeren aan een arm waarbij een okseltoilet(verwijdering van een lymfeklier) is
uitgevoerd
Meten van de bloedruk doe je in de eerste plaats aan beide armen. Verschilt het met 10 of meer
mmHg. Meet je in het vervolg de arm met de hoogste bloeddruk. Je meet 2x aan dezelfde arm en de
bloeddruk is dan het gemiddelde van de twee metingen.
Beoordeling bloeddruk:
• Bovendruk baby’s: 70-80 mmHg
• Bovendruk pubers: 110 mmHg
• Bovendruk volwassenen: 120-135 mmHg