Ontwikkelingspsychopathologie; samenvatting
Hoofdstuk 5: Slaapstoornissen en slaapproblemen
De normale ontwikkeling van slaap
Omvang slaaptijd: een pasgeborenen slaapt 15 uur per etmaal. Een (jonge) adolescent heeft behoefte
aan 8 tot 10 uur slaap per etmaal.
Verhouding tussen remslaap en non-remslaap: bij een pasgeborene is dit de helft. Bij een baby van
een half jaar iets minder dan een derde. Bij een adolescent is dit een vijfde.
Ontwikkeling van de biologische klok: baby’s kennen nog geen circadiaans ritme en produceren
nauwelijks melatonine. De melatonineproductie begint vanaf ong 3 maanden en heeft een piek als
kinderen tussen 1 en 3 jaar oud zijn. Daarna wordt de melatonineproductie langzaam minder en
verschuift naar een later tijdstip op de avond.
Leren slapen: vanaf de leeftijd van 2 à 3 jaar worden slaaprituelen steeds belangrijker. Twee redenen
waarom kinderen zich verzetten tegen alleen slapen: ze worden zich bewust van hun sociale
omgeving en daarmee van het feit dat ze gescheiden van hun ouders slapen. Daarnaast kunnen vanaf
3 jaar nachtmerries ontstaan.
Slaapstoornissen
Slaapproblemen zijn meestal tijdelijk van aard. Slaapstoornissen duren langer (meer dan drie
maanden) en hebben duidelijk merkbare negatieve effecten op activiteiten overdag.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire slaapstoornissen.
Primaire slaapstoornissen: hebben te maken met de kwaliteit van de slaap zelf.
Secundaire slaapstoornissen: worden veroorzaakt door andere lichamelijke of geestelijke problemen.
Zoals eczeem, depressie of middelengebruik.
Dyssomnia’s (vormen van slechte slaap)
A. Insomniastoornis
Meest voorkomende slaapprobleem van jonge kinderen. Het uit zich op verschillende manieren:
1. Inslaapproblemen: niet op tijd naar bed gaan en/of langdurig wakker liggen
2. Doorslaapproblemen: kinderen doen vaak beroep op ouders om weer in slaap te komen
3. Te vroeg wakker worden
4. Niet uitgerust zijn
5. Moeite hebben met concentratie, aandacht en dingen onthouden
6. Een negatieve stemming hebben: geïrriteerd of chagrijnig zijn
7. Gedragsproblemen vertonen: hyperactiviteit, agressie, impulsiviteit
8. Slechter presteren op school (bij oudere kinderen)
B. Slaapapneu (ademhalingsgerelateerde stoornis)
Kenmerkend voor slaapapneu is het stokken van de ademhaling gedurende minimaal tien seconden.
Bij kinderen tussen 2 en 6 jaar oud zijn de amandelen relatief groot ten opzichte van de luchtwegen,
waardoor ze bij een lighouding de luchtwegen kunnen versperren. Een kind moet zich zodanig
inspannen om te kunnen ademen dat het wakker wordt.
Bij kinderen met een stevige hals (in het geval van overgewicht) is de doorgang van de neus naar de
keel meestal smal en valt hij gemakkelijk dicht.
Pasgeborenen of premature zuigelingen kunnen last hebben van slaapapneu door onrijpheid van het
ademhalingscentrum in de hersenstam.
, C. Circadianeritme-slaap-waakstoornissen
De slaapcyclus is niet goed afgesteld op de 24 uurscyclus. De slaapkwaliteit is goed, maar het slapen
gebeurt op de verkeerde tijden. Een variant op deze stoornis is de verlate slaapfase. Oorzaken
hiervoor zijn deels biologisch (vertragen melatonineproductie), daarnaast spelen sociale factoren een
rol (beeldschermcultuur).
D. Zeldzame dyssomnia’s
Hypersomnolentiestoornis: slaapaanvallen overdag, ook al heeft de persoon ’s nachts goed geslapen.
Narcolepsie: iemand zakt zomaar uit het niets in elkaar en blijft als verlamd liggen, hij is plots in de
remslaap beland.
Parasomnia’s (vormen van vreemd gedrag tijdens de slaap)
A. Problemen in de overgang van waken naar slapen
Komen vaak voor bij jonge kinderen vanaf 9 maanden, zijn een normaal ontwikkelingsverschijnsel.
Het gaat om gedrag van een kind bij het in slaap vallen (soms bij het wakker worden) zoals
hoofdbonzen, slaapschokken, heen en weer bewegen van het hele lichaam, kramp in de benen en
praten in de slaap. Neemt af totdat het gedrag bij 3- tot 4-jarigen is verdwenen.
B. Pavor nocturnus (non-remslaap-arousalstoornis)
Ouders treffen hun kind gillend, zwetend, met opengesperde ogen rechtop in bed aan. Na 10 tot 20
minuten lijk het kind weer in slaap te vallen, meestal zonder dat het zijn troostende ouders heeft
opgemerkt. Achteraf kan het kind zich niets herinneren en is op het moment zelf niet wakker te
krijgen. Wordt ook wel nachtelijke paniekuiting genoemd, maar dit is niet correct, het kind zelf
ervaart geen paniek. Komt voor tijdens diepe slaapfase van non-remslaap (dan motorische activiteit
mogelijk). Het kind heeft geen nachtmerries. Kan zich voordoen tot 6 e levensjaar.
C. Slaapwandelen (non-remslaap-arousalstoornis)
Slaapwandelen is een speciale vorm van pavor nocturnus. Kinderen kunnen tijdens het
slaapwandelen ingewikkelde handelingen uitvoeren, zoals een deur van het slot doen of een raam
openen en eruit vallen. Na het 12e levensjaar komt slaapwandelen nog maar zelden voor.
D. Nachtmerries
Het verschil tussen een ‘gewone’ angstige droom en een nachtmerrie is dat je uit een nachtmerrie
direct wakker wordt en je die meteen duidelijk kunt herinneren. Bij herhaaldelijke nachtmerries die
extreem angstig zijn en waarbij een kind zo van streek is dat zijn slaap én zijn dagelijks functioneren
eronder gaan lijden, is er sprake van een nachtmerriestoornis.
Slaapgebonden bewegingsstoornissen
A. Rustelozebenensyndroom (restless legs syndrome)
Een gevoel van prikkels in de benen en de onbedwingbare behoefte om ze te bewegen, te strekken of
te masseren. Er wordt gesproken van een slaapstoornis als de prikkels ’s avonds erger zijn dan
overdag. De stoornis gaat gepaard met schoppende en trappende bewegingen tijdens de slaap.
B. Tandenknarsen
Tandenknarsen tijdens de slaap (bruxisme) komt geregeld voor bij kinderen en gaat meestal vanzelf
weer over. Het kan nadelig zijn voor het gebit en tevens hoofdpijn veroorzaken.
Comorbiditeit
, A. Internaliserende stoornissen: slaapstoornissen komen vaak voor bij angststoornissen en
depressie, en beïnvloeden elkaar.
B. Gedragsproblemen: slaapproblemen kunnen een risicofactor zijn voor gedragsproblemen.
Slechte slapers hebben op school de meeste gedrags-, zelfbeheersings-, aandachts-, en/of
concentratieproblemen. Mede daarom zijn hun schoolresultaten vaak slechter.
C. ADHD: de melatonineproductie bij kinderen met ADHD komt waarschijnlijk later op gang.
Kinderen met ADHD verzetten zich meer tegen het naar bed gaan dan andere kinderen, het
duurt langer voordat ze in slaap vallen, ze worden ’s nachts vaak wakker, komen ’s ochtends
moeilijker uit bed en hebben veel motorische onrust.
D. ASS: insomnia komt het meest voor, en op een extreme manier vanwege verstoorde
melatonineproductie. Daarbij kunnen zij extreme en onverklaarbare angsten hebben en zijn
erg gevoelig voor verstoring van rituelen, dus ook voor verstoring van een slaapritueel.
E. Overgewicht en obesitas: slechte slaap vergroot de kans op overgewicht en obesitas. Het
stofwisselingssysteem raakt verstoord bij te weinig en/of slecht slapen.
Culturele en maatschappelijke invloeden
Samenslaap: in westerse landen slapen baby’s meestal alleen de eerste maanden op de slaapkamer
van hun ouders. Het is gebruikelijk om hen vrij snel in een eigen bed en in een eigen kamer te leggen.
In Aziatische landen is dit niet gebruikelijk.
In slaap wiegen en andere slaaprituelen: westerse moeders laten hun kind langer huilen dan niet-
westerse moeders. Het kind moet ook zelf, in zijn eigen bed, in slaap vallen.
Bedtijd: Nederlandse ouders houden er heel strikte bedtijden en tijden om op te staan op na.
Bovendien gaan ze vaak alleen maar ’s avonds van huis als ze een betrouwbare oppas hebben. Franse
ouders nemen hun kind mee op bezoek en laten het op de bank of onder tafel in slaap vallen.
Risico- en beschermende factoren
A. Risicofactoren op het niveau van het kind
Het gaat meestal om ‘pechfactoren’ waar weinig aan te doen is: vroeggeboorte, moeilijk
temperament, ziekte en allergieën, angst, LVB, ADHD of ASS, of gewoon een lichte slaap waardoor
kinderen snel wakker worden. Risicofactoren die wel beïnvloedbaar zijn: stress, overgewicht, relatief
te grote amandelen, leefstijl.
B. Risicofactoren op het niveau van de ouders en het gezin
Veel risicofactoren op gezinsniveau komen neer op een verkeerde aanpak van de slaapproblemen van
het kind door de ouders (pedagogische problemen): ouderlijke onervarenheid (te snel ongerust
maken), oververmoeidheid.
C. Risicofactoren op het niveau van de omgeving
Klein en gehorig huis, bepaalde culturele opvattingen, geringe sociale steun, wonen in een buurt of
wijk met veel kunstmatig straatlicht.
D. Beschermende factoren
Vooral algemene beschermende factoren: goede gezondheid, goede relatie tussen ouders, goede en
regelmatige rituelen bij het naar bed gaan, steunende sociale netwerken.
Preventie en behandeling
A. Psycho-educatie
, Regels over slaaphygiëne spelen een belangrijk rol bij het voorkómen van slaapproblemen. Het is
belangrijk dat ouders en/of hulpverleners risicofactoren op tijd signaleren, naast de eventuele
slaapproblemen, zodat er op tijd gehandeld kan worden.
signalen die kunnen wijzen op (het ontstaan van) slaapproblemen
Onvoldoende slaaphygiëne Overgewicht/obesitas
Schermgebruik Psychische stoornissen
Gebruik van cafeïne Lichamelijke beperkingen
Gebruik van tabak, alcohol Gedragsproblemen
en/of drugs Oorontsteking
Vroege start van school bij Bedplassen
adolescenten
B. Behandeling van insomnia m.b.v. (cognitieve) gedragstherapie
a. De extinctieprocedure
Inadequate reacties van ouders zijn goed te beïnvloeden door ouders gedragstherapeutische
technieken aan te leren, vooral belangrijk als het gaat om kinderen jonger dan 3 jaar aan wie je nog
niet kunt uitleggen waarom ze op een bepaald moment naar bed moeten. Bij de extinctieprocedure
gaat het om het negeren van het gedrag van het kind. Ouders die het moeilijk vinden hun kind
compleet te negeren, kunnen een vorm van geleidelijke extinctie toepassen, waarbij ze wel even gaan
kijken bij het kin of alles nog in orde is (maar niet uit bed nemen). Dat ‘komen kijken’ moeten ze
vervolgens steeds lager uitstellen.
b. De stimuluscontroletechniek
Bij deze techniek gaat het erom dat het kind en de ouders leren de associatie tussen naar bed gaan
en ruziemaken te verbreken. Het idee is om het naar bed brengen zo lang uit te stellen dat het kind te
moe is om zich te verzetten en zonder ruzie te gaan slapen. Is dat een aantal nachten succesvol
gelukt, dan kan stap voor stap worden teruggebouwd naar de gewenste inslaaptijd.
c. Cognitieve gedragstherapie bij adolescenten
Kinderen die ’s nachts veel piekeren, leren hun gedachten te veranderen. Ook kunnen
ontspanningstechnieken worden aangeleerd.
C. Medicatie bij slaapproblemen
Kinderen krijgen alleen bij hoge uitzondering medicatie om te kunnen slapen. ‘Dempers’ zoals
benzodiazepinen zijn snel verslavend, genezen niet en zijn op langere termijn zelfs schadelijk.
Melatonine blijkt wel goed te helpen bij kinderen met ADHD, ASS of andere neurobiologische
ontwikkelingsstoornissen.