Hoofdstuk 1; Inleiding in het recht
Hoofdstuk 9.5; Grondrechten
1.1; Kennismaking
Om mensen op een goede manier samen te laten leven zijn er regels nodig. De regels die normaal
leven tussen burgers onderling en burgers en de overheid mogelijk maken heten rechtsregels.
Wanneer iemand zich niet aan deze regels houdt of mensen het niet met elkaar eens zijn kan er een
rechter bij komen. Deze kijkt op basis van de regels, de wetten, wie er gelijk heeft en wie er een
sanctie, een straf, krijgt. Soms hebben mensen geen zin om het oordeel van de rechter af te wachten
en proberen ze het zelf op te lossen, vaak met geweld. Dit heet eigenrichting. Als iedereen dat gaat
proberen wordt het een chaos, daarom heeft de overheid het monopolie op rechtshandhaving met
behulp van dwangmiddelen. Dit betekent dat alleen de overheid iemand een boete mag geven of
mag veroordelen tot gevangenisstraf. Eigenrichting is dus niet toegestaan, tenzij dit zo in de wet is
vastgelegd. Een uitzondering is dat je best de takken van de boom van je buurman af mag knippen als
deze op jouw erf hangen. Dit wel pas nádat je meerdere keren aan de buurman hebt gevraagd of hij
ze zelf wil afknippen, maar hij hier niet naar luistert. Om te voorkomen dat mensen toch
eigenrichting gaan gebruiken wanneer dit niet toegestaan is, zijn er rechters die over de situatie
kunnen oordelen.
1.1.2; Organisatie rechterlijke macht
De Nederlandse rechterlijke macht is onder te verdelen in drie delen. De rechtbank, het gerechtshof
en de Hoge Raad. Alle zaken komen eerst bij de rechtbank terecht. Er zijn in totaal 11 rechtbanken in
Nederland. Een rechtbank heeft twee verschillende soorten kamers: de enkelvoudige kamer, met
slechts één rechter, en de meervoudige kamer, met drie rechters. De eenvoudige zaken worden in de
enkelvoudige kamer behandeld, de wat ingewikkeldere zaken komen in de meervoudige kamer
terecht. De rechter kijkt naar de feiten van de zaak, of er voldoende bewijs is en wat de wet over de
kwestie zegt. Op basis daarvan oordeelt hij wie er gelijk heeft. De uitspraak van de rechter heet het
vonnis. Wanneer een van de partijen het niet eens is met dit vonnis, maar denkt dat er een fout is
gemaakt kan deze in hoger beroep bij het gerechtshof.
Het gerechtshof, ook wel het hof, staat hoger dan de rechtbank. Op enkele uitzonderingen na 1
behandelt het gerechtshof alleen zaken die in hoger beroep zijn gegaan. Dit gebeurt op dezelfde
manier als bij de rechtbank, dus er wordt gekeken naar de wet en feiten en bewijs van de zaak. De
rechter bij een gerechtshof heet een raadsheer. Net als bij de rechtbank is er een meervoudige
kamer, met drie raadsheren, en een enkelvoudige kamer, met één raadsheer. De uitspraak van een
raadsheer heet een arrest. Wanneer een van de partijen het niet eens is met dit arrest, maar denkt
dat er een fout is gemaakt kan deze in cassatie gaan bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad werkt anders dan de rechtbank of het gerechtshof. Waar de eerdere twee naar de
feiten van de zaak kijken en op basis daarvan hun oordeel vellen, kijkt een raadsheer van de Hoge
1
Wanneer twee rechtbanken het niet eens kunnen worden over wie de zaak moet gaan behandelen,
bijvoorbeeld omdat het delict op de grens van de districten plaats heeft gevonden, kan de zaak direct naar het
gerechtshof gaan. Ook als bij een zaak beide partijen besluiten dat de zaak direct door het gerechtshof
behandeld moet worden (prorogatie) gaat de zaak niet eerst langs de rechtbank. De eerste behandeling van
een zaak, bij rechtbank dan wel gerechtshof dan wel Hoge Raad heet de eerste aanleg.
,Raad alleen of de rechter van de rechtbank het recht goed heeft toegepast. Hierbij wordt dus niet
gekeken naar de feiten. Het heeft dan ook geen zin om in cassatie te gaan als er op basis van de
feiten een nadelige uitspraak is gedaan, maar wel als het vermoeden bestaat dat de raadsheer van
het gerechtshof zich niet aan de regels heeft gehouden, bijvoorbeeld doordat een wet verkeerd is
geïnterpreteerd of doordat de raadsheer geen hoor-wederhoor heeft toegepast. Wanneer de Hoge
Raad besluit dat de rechtbank of het gerechtshof een fout heeft gemaakt kan ze de zaak teruggeven
aan de lagere rechter, de rechtbank dus. Deze moet dan opnieuw uitspraak doen, waarbij ze de
redenen van de Hoge Raad in acht moet nemen. De Hoge Raad is de hoogste rechterlijke macht in
Nederland. Als de Hoge Raad een uitspraak heeft gedaan, dit heet net als bij het gerechtshof een
arrest, is er geen instantie meer die dit ongedaan kan maken.
1.1.3; Sancties op het niet naleven van rechtsregels
Rechtsregels zijn regels die normaal leven tussen burgers onderling en burgers en de overheid
mogelijk maken. Om ervoor te zorgen dat iedereen zich aan deze rechtsregels houdt zijn er sancties.
Sancties kunnen gebruikt worden om ervoor te zorgen dat men naar de regel gaat leven, maar ook
om iemand die dat niet doet te straffen. Sancties zorgen ervoor dat burgers zich aan regels gaan
houden. Zonder sanctie is er vaak ook geen drang om zich goed aan de regel te houden, met mogelijk
een chaos tot gevolg.
1.2; Indeling van het objectieve recht
Er is een onderscheid tussen het objectieve en subjectieve recht. Het objectieve recht gaat over de
wetten en regels, vergelijkbaar met het Engelse woord law. Het subjectieve recht gaat over een
recht, plicht of bevoegdheid, vergelijkbaar met het Engelse woord right. Een right wordt beschermd
door de law.
Binnen het objectieve recht wordt ook weer een onderscheid gemaakt, nu tussen privaatrecht, ook
wel burgerlijk recht, (het recht tussen burgers en bedrijven onderling), publiekrecht, ook wel het
bestuurs- en staatsrecht, (het recht tussen burgers en de overheid), en het strafrecht, (recht dat
toepasbaar is als iemand een strafbaar feit heeft begaan). Deze drie vormen van recht hebben elk
een eigen bundel. De regels in die verschillende bundels staan los van elkaar. Een regel uit het
privaatrecht is dus niet per se toe te passen in het strafrecht, tenzij natuurlijk dezelfde regel ook in
het strafrecht gezet is omdat die regel normaal of juist belangrijk is, bijvoorbeeld dat men elkaar met
respect behandeld.
Privaatrecht gaat dus over het burgerlijk recht. Dit recht houdt zich bezig met de rechtsverhoudingen
tussen personen onderling. Deze personen zijn onderverdeeld in natuurlijke personen, personen van
vlees en bloed, en rechtspersonen, organisaties die voor veel handelingen als een natuurlijk persoon
door kan gaan. Denk hierbij aan een bedrijf, vereniging of stichting. Conflicten tussen natuurlijke
en/of rechtspersonen worden beoordeeld aan de hand van regels van privaatrecht.
Publiekrecht bestaat uit het bestuurs- en staatsrecht en het strafrecht. Het bestuurs- en staatsrecht
gaat over de rechtsverhoudingen tussen de overheid en burgers. De overheid heeft de plicht
verschillende wetten van het bestuursrecht uit te voeren, bijvoorbeeld op het gebied van milieu,
bouwen of sociale verzekeringen. Overheidsorganen (rijksoverheid, provincie en gemeente) nemen
besluiten over de uitvoering van deze wetten. Zo kan een gemeente een vergunning voor
woningbouw verlenen. Wanneer dit volgens een belanghebbende niet volgens de regels verloopt kan
,deze een juridische procedure aanspannen tegen dit bestuursorgaan. Omdat een van deze partijen
tot de overheid behoort valt het onder publiekrecht. Let op: een bestuursorgaan kan ook de functie
van rechtspersoon hebben, bijvoorbeeld als de gemeente kopieerpapier bestelt bij een leverancier.
In dat geval valt de gemeente niet onder de overheid, maar is het een normaal bedrijf. Het
publieksrecht is daarom ook alleen maar van toepassing als het gaat om een specifieke
overheidshandeling, dus een handeling die echt alleen de overheid uit kan voeren.
Binnen zowel publieksrecht als privaatrecht is onderscheid te maken tussen materieel recht en
formeel recht. Materieel recht gaat over de rechten en plichten tussen burgers en overheden.
Formeel recht gaat over de manier waarop deze rechten en plichten gehandhaafd worden. Alle
rechten en plichten vallen onder het materieel recht. Ook dat iemand recht heeft op
schadevergoeding. De manier waarop, de procedure die gevolgd wordt, is het formeel recht.
Wanneer persoon A iets verkoopt aan persoon B valt dat onder materieel recht. Ook wanneer
persoon B niet wil betalen, omdat het dan nog over de rechten van persoon A en de plichten van
persoon B gaat. Pas wanneer er maatregelen genomen worden om persoon B te laten betalen valt
het onder formeel recht.
1.3; Wat wordt verstaan onder recht?
Zoals eerder al gezegd is recht niet alleen onder te verdelen in publiek-, privaat- en strafrecht, er zit
ook onderscheid tussen objectief en subjectief recht. Objectief recht was vergelijkbaar met het
Engelse woord law, subjectief recht met het Engelse woord right. Objectief recht zijn eigenlijk de
normen. Wat mag, wat moet, en wat is verboden. Woorden met dezelfde betekenis als objectief
recht zijn bijvoorbeeld positief recht en geldend recht. Subjectief recht gaat over bevoegdheden van
een subject, een persoon, waar iemand recht op heeft. Objectief recht, dus de normen, zorgen
ervoor dat er een subjectief recht ontstaat. Zo kan een objectief recht zijn dat iemand een auto bezit.
Het bijbehorende subjectieve recht is dan dat de eigenaar het eigendomsrecht van de auto heeft. De
eigenaar, en alleen de eigenaar, mag zomaar met deze auto gaan rijden. Wanneer iemand anders,
een derde, dit doet zonder de toestemming van de eigenaar is het subjectieve recht van de eigenaar
geschonden.
Eerder ging het al over natuurlijke personen en rechtspersonen. Beide groepen kunnen subjectieve
rechten hebben, ze zijn een rechtssubject. Natuurlijke personen zijn wandelende wezens met eigen
wil, ook wel mensen genoemd. Rechtspersonen zijn organisaties die veel dezelfde rechten hebben als
natuurlijke rechtspersonen. Zo kan een organisatie ook een auto bezitten. Die organisatie heeft dan
ook het eigendomsrecht, iemand mag niet zonder toestemming van de organisatie in die auto gaan
rijden. De auto is hier een rechtsobject. Een rechtsobject is iets waarover een rechtssubject macht
kan uitoefenen. Dit zijn stoffelijke voorwerpen waarover mensen invloed kunnen uitoefenen. De
buitenlucht is geen rechtsobject. Een huis, fiets of hond wel. Ja, ook een hond. Honden, dieren,
hebben geen subjectieve rechten. Als iemand een dure halsband van een hond zou stelen is het aan
het rechtssubject om naar de rechter te stappen. Dit is dan de eigenaar van de hond, niet de hond
zelf.
Een ander onderscheid binnen het recht is het verschil tussen geschreven en ongeschreven
rechtsregels. Geschreven rechtsregels zijn alle rechtsregels die officieel zijn vastgelegd in de wet.
Deze regels heten ook wel: de wet. Ongeschreven rechtsregels daarentegen zijn rechtsregels die niet
officieel zijn vastgelegd in de wet. Ongeschreven rechtsregels staan dan wel niet in de wet, maar ze
hebben wel net zoals geschreven rechtsregels rechtskracht. Je kan het op de volgende manier zien:
alle rechtsregels, geschreven dan wel ongeschreven, vallen onder het recht en hebben rechtskracht,
, maar enkel de geschreven rechtsregels vallen ook onder de wet. Rechtskracht betekent ongeveer dat
het om iets juridisch gaat waarnaar geluisterd moet worden.
In de wet, dus de geschreven regels, is er het (semi)dwingend recht en het aanvullend recht. Het
dwingend recht bestaat uit voorschriften die de burgers op moeten volgen, waar ze niet van af
mogen wijken. Echter, wanneer dit toch gebeurd is er geen rechtsgevolg. Een rechtsgevolg is het
gevolg dat door het objectieve recht aan een handeling gekoppeld wordt. Het is vaak aan de
schrijfwijze van de regel te zien of het een dwingende regel is of niet. Wanneer in de regel gesproken
wordt over nietigheid, is het een dwingende regel. Nietigheid betekent het wissen van een
rechtsovereenkomst, de rechtsovereenkomst is op papier nooit uitgevoerd. Dit wordt gedaan als de
rechtshandeling ongeldig is. Bijvoorbeeld omdat de informatie niet klopt, de handeling niet
toegestaan is volgens de wet, of omdat deze handeling in strijd is met de goede zeden of de
openbare orde. Dus, als je een arbeidsovereenkomst afsluit waarbij de werknemer lager dan het
minimumloon betaald krijgt is deze arbeidsovereenkomst, een rechtshandeling, in strijd met de wet,
en daardoor nietig.
Aanvullend recht zijn er voor de gevallen dat burgers niet zelf een regeling hebben gemaakt. Zo kan
er in de wet staan dat een geleend geldbedrag fysiek moet worden teruggebracht naar de
schuldeiser. Het kan echter zo zijn dat de schuldeiser zegt dat hij het liever via een betaalverzoek
terugkrijgt. In dat geval moet het geld via een betaalverzoek terug worden betaald, niet fysiek zoals
in de wet staat.
Semidwingend recht betekent dat de betrokken partijen zelf dingen kunnen afspreken, mits dat
binnen de kaders van de wet gebeurt. Zo mag een proeftijd volgens de wet maximaal 2 maanden
duren. De werkgever en werknemer kunnen samen besluiten dat ze willen dat de proeftijd maar 1
maand duurt, maar ze kunnen niet besluiten dat de proeftijd 3 maanden duurt.
1.4; Rechtsbronnen
Er zijn verschillende rechtsbronnen binnen het objectieve recht, de law. De meest gebruikte
rechtsbron is de wet. Deze is onder te verdelen in twee soorten. De wet in formele zin en de wet in
materiële zin. De wet in formele zin zijn alle wetten en regels die vastgesteld zijn door de combinatie
van De Staten-Generaal en de regering. Een wet in formele zin heeft altijd de woorden ‘wet’ of
‘wetboek’ in de naam. Wetten die door andere overheidsorganen, bijvoorbeeld alleen de regering
(algemene maatregel van bestuur, AMvB), de provincie (provinciale verordeningen, Provw) of de
gemeente (gemeentelijke verordeningen, Gemw) worden vastgesteld, zijn wetten in de materiële zin.
Een wet in materiële zin bevat algemene regels die burgers binden. Dit zijn niet alleen de wetten die
door de gemeente of provincie gemaakt worden, maar ook die de regering en Staten-Generaal
samen opstellen. Bijna elke wet in formele zin is ook een wet in materiële zin.
Een materiële wet is algemeen verbindend. Dit betekent dat deze altijd en voor iedereen geldt. Niet
slechts eenmalig of voor één persoon. Een materiële wet heeft ook een externe werking. Dit
betekent dat de rechtsgevolgen niet alleen binnen bijvoorbeeld de gemeenteraad gelden, maar ook
voor anderen.
Niet elke wet in materiële zin is even belangrijk. Er is een randorde. Binnen Nederland staat de
Grondwet bovenaan, gevolgd door wetten in formele zin (dus gemaakt door de regering en het
parlement, de Staten-Generaal). Daarna de algemene maatregelen van bestuur (amvb), de
ministeriële regelingen, de provinciale verordeningen en tot slot de gemeentelijke verordeningen.