Hoofdstuk 1: Kindertaalontwikkeling en kindertaalstudies
1.1 Korte schets van de taalontwikkeling
o Onmondig: Pasgeboren baby’s gebruiken hun mond nog niet om te praten alleen om te
ademen, slikken en zuigen.
o Taalverwervingsproces verstrekt zich tussen de leefiid 0 en 5 iaar.
o 1 iaar: ontwikkelt het auditeve klankwaarneming
o 4 iaar: ontwikkelt het woordgeheugen
1.2 Aspecten van taalontwikkeling.
o Recepteve taalontwikkeling: het leren begriipen
o Acteve taalontwikkeling: het zelf praten
o Referentiële kinderen: kinderen die benoemend en behoedzaam te werk gaan, hun eerste
woorden ziin biivoorbeeld meestal namen van dingen die ze kennen.
o Complex linguïstsch systeem: de taal de het kind leert (moedertaal)
o Syntaxis en morfologie is grammatca of spraakkunst.
o Fonologie: de klankleer
o Fonetek bestudeert de waarneembare eigenschappen van klanken uit drie uitvalshoeken:
1. Artculatorische fonetek: hoe worden de klanken precies gevormd door de
artculateorganen?
2. Akoestsche fonetek: Welke fysische eigenschappen hebben deze klanken? Hoe kan men
ze biivoorbeeld ontleden in termen van luidheid of toonhoogte?
3. Auditorische fonetek: Hoe worden de klanken door het gehoororgaan waargenomen?
o Het nederlandse foneemsysteem bevat klinkers, medeklinkers tweeklanken en halfvocalen.
o Klinkers: wordt bepaald door de openingsgraad van de mond (open of gesloten klinkers),
tongposite (tongverwelving voor of achter, of tong laag in de mond), door een bepaalde
postte van de lippen (gespreide lippen, geronde lippen), relateve spierspanning
Medeklinkers variiëren onder meer naar hun artculateplaats:
o Bilabialen worden met beide lippen gevormd (p , b , m)
o Bii labiodentalen worden de boventanden op de onderlip geplaatst (f. v.)
o Bii de dentalen en alveolaren wordt de tongpunt tegen de tanden of tandkassen geplaatst: t ,
d,n,s,z,l,r,
o Bii de palaten raakt het tongblad het harde verhemelte: i , si
o Bii verlaren wordt de tongrug naar het zachte gehemelte bewogen: K , G , NG , CH
o Bii laryngalen ontstaat een geruis achter in de keelholte: h , r
Fonemen worden samengevoegd tot syllaben of letergrepen, en een woord kan bestaan uit één of
meer syllaben.
o Semantek: gebruik van woorden en woordbetekenissen. Omvat onder meer de
woordenschat.
o Syntaxis: zinsopbouw, het samenvoegen van woorden in groepen, die op hun beurt als delen
van een zin functoneren.
, o Morfologie: vormverandering binnen woorden.
- Derivatemorfologie: het gaan om vormveranderingen die de betekenis van woorden
essenctoneel veranderen.
- Flexiemorfologie: veranderen woorden van vorm naargelang ze meervoud of
enkelvoud ziin, een tid- of ander aspect weergeven of naargelang de functe die ze in
de zin vervullen: vervoegingen en verbuigingen.
o Pragmatek: taalgebruik, belangriik ziin de narriteve vaardigheden (Hoe kunnen kinderen
een verhaal of gebeurtenis navertellen?)
o Metalinguïstek: richt zich meer op de refecte, op het nadenken over taal. Er wordt
gerefecteerd over de vorm en de functe van de taal, eerder dan de taal te gebruiken voor
een communicatef doel.
Prelinguale periode: (0-1 iaar), waarin het kind wel geluid maakt en communiceert met ziin
omgeving, maar nog geen conventonele woordies produceert. (fonologie, semantek,
syntaxis)
Vroeglinguale fase: (1- 2;6 iaar), waarin het kind woorden gebruikt en woorden samenvoegt
tot telegramachtge zinneties
Differentatefase: (2;6-5 iaar), het kind werkt de taal verder af, en voegt er lezen en schriiven
aan toe, indien dat in ziin opvoeding wordt aangeboden. (morfologie)
Voltooiingsfase: (5-10 iaar) , niet veel anders dan de differentatefase.
1.3 Waarom verwerf een kind taal?
Taalaanbod Taalverwervend Adequaat
kind taalgedrag
(van de
omgeving) (met (in de
aangeboren omgevingstaal)
taalverwervings-
mechanisme)
1.4 Hoe onderzoekt men kindertaal?
Observate is de meest gebruikte methode.
Longitudinaal: hetzelfde kind in ziin opeenvolgende stadia wordt vervolgd.
Crosssectoneel: men verzamelt dan biivoorbeeld uitngen van een aantal tweeiarigen, en
een vergeliikbare set van uitngen van drieiarigen en vieriarigen.
Het TTR geef de verhouding weer tussen het aantal verschillende woorden en het totaal
aantal woorden die een kind gebruikt. Zo wordt zichtbaar of het kind veel of weinig praat en
of de woordenschat riik is.
,1.5 Besluit: taalverwerving, een multfactorieel proces.
2 factoren spelen een belangriike rol bii taalverwerving:
1. Leefiid
2. Taalaanbod
3. Taalverwervingsvermogen
Taalverwerving volgens modulariteitenvisie (uitbreiding)
Taalaanbod Adequaat
Taalverwervend kind
(van de taalgedrag
Linguïstsche
omgeving) (in de
kennis
omgevingstaal)
Cogniteve
vermogen
Sociale
vermogen
Sensorische
vaardigheid
Fiin –
motorische
vaardigheden
Interne modulariteiten: hiermee wordt verwezen naar de verschillende deelprocessen of
faceten van het snel verlopende taalverwervingsproces.
, Hoofdstuk 2: taalaanbod van de omgeving.
Soorten taalaanbod:
Omgevingsgeluiden
Brede omgevingstaal
Autofeedback (zichzelf beluisteren) Taalverwervend kind > Beheersing moedertaal
Babytalk
Verzorgerstaal of CDS
Geschreven taal
2.3 Kenmerken van taalaanbod.
Fonologische kenmerken: hoge stemmen, overduideliike artculate en overdreven intonate.
Solidariteitspronomen: we- vorm
Brugfunctehypothese: deze hypothese stelt dat vader een soort overgang, een brug zou ziin
tussen de moeder en de gesprekspartner buiten de omgeving van het kind.