1. De opkomst van de stedelijke burgerij in de Nederlandse
gewesten
Lage landen = Nederland, België en een deel van Luxemburg
Tussen 8e en 11e eeuw geleidelijke bevolkingsgroei, gevolgen:
- Ontginningen
- Betere technieken (drieslagstelsel)
- Uitvindingen (betere ploeg)
Gevolgen hiervan:
- Veel landbouwproductie → veel overproductie
- Ontstaan en groei steden (mensen van platteland gaan naar stad)
- Opkomst handel en ambacht
- Herstel van de monetaire economie, er werd betaald met allemaal
verschillende munten die zelf in elke stad werden gemaakt. De wisselbrief
ontstond, hiermee werd een bedrag schriftelijk vastgelegd en kon de
koopman in een andere stad de wisselbrief inruilen voor de munten in de
desbetreffende stad.
→ Herleven van agrarisch-urbane samenleving, dus ontstaan van dorpen
en steden
Lage landen worden één van de meest verstedelijkte gebieden van de EU. Het
ontwikkelde zich als eerst in Vlaanderen, oorzaken:
- Gunstiger geografische omstandigheden, verschillende bevaarbare
rivieren → verbinding met buitenland.
- Meer bescherming van landsheren, hoge edelen en geestelijken en
stadsbesturen. Zij zagen hier het eerst in dat het beschermen en helpen van
buitenlandse handel grote voordelen had.
- Meer samenwerking tussen steden.
Ontwikkeling van een stad:
1. Handelaren en ambachtslieden trekken naar elkaar en vormen een stad (in
de buurt van een kasteel of kathedraal, op een kruispunt van handelswegen,
bij mondingen van rivieren).
2. Stedelingen bevechten of kopen stadsrechten (meestal van een landsheer,
bijv. de graaf die hiermee inkomsten verkreeg (belasting!)
3. Steden vormen vanwege hun marktfunctie een netwerk met andere steden
(bijv. Hanze, maar ook met Italië en Spanje)
4. Steden zorgen ervoor dat er steeds meer kapitaalkrachtige nieuwe
poorters/inwoners in de stad komen wonen.
Stedelijke burgers willen:
- Recht op eigen rechtspraak
- Geweldsmonopolie
- Recht om markten te organiseren
, - Recht om een stadsmuur te bouwen
Stadsrechten verschilden van stad tot stad en werden in de loop van de tijd ook vaak
aangepast. Het recht om een eigen munt te slaan had niet iedere stad. In de meest
verregaande vorm hielden stadsrechten in:
- geen verplichtingen meer tegenover de grootgrondbezitter
- zelf hun bestuur en rechtspraak mogen regelen
- zelf mogen bepalen wie poorter (stadsburger) is en wie niet
Inwoners (poorters) die in de steden woonden:
Handelaren, Ambachtslieden, Dagloners, Herbergiers, Bestuurders, Soldaten en
Geestelijken.
Als je niet binnen de muren van de stad woonde, werd je ‘s avonds eruit gegooid en
had je geen rechten in de stad. Als je in de stad woonde, was je wel beter
beschermd tegen oorlog etc. De stad was wel erg ongezond, onhygiënisch en
gevaarlijk. En daarom gingen er meer mensen dood dan mensen die werden
geboren. Er was dus een grote toestroom van jonge nieuwe inwoners die niet meer
op het platteland wilden wonen.
Steden vormden samen met hun omgeving een hechte eenheid. Elke stad was het
centrum van een verzorgingsgebied. De bewoners van zo’n gebied waren
economisch en politiek met elkaar verbonden.
Jaarmarkten speelden in de lokale en internationale handel een belangrijke rol.
Doordat in sommige grotere steden een jaarmarkt werd gehouden, ontstonden er
niet alleen netwerken in elk verzorgingsgebied maar ook tussen de steden onderling.
Landsheren (koningen/graven/hertogen) wilden:
- Trouwe onderdanen, die soldaten konden leveren in tijden van nood.
- Goed georganiseerde steden, die hen steunden in hun strijd tegen (lagere)
adel.
- Rijke steden met drukke jaarmarkten, want dat zorgt voor veel
belastinginkomsten.