Leerjaar 2
Periode 1
CH 1 Orthopedagogiek
Beeldvorming werkveld van orthopedagogiek
Regulatieve cyclus
probleemstelling --? 1ste regulatieve pauze Diagnose 2de reflectieve pauze
plan ingreep evaluatie (vanaf het begin weer)
Vanuit de probleemstelling wordt er gekeken naar het Dordt Strategisch Model.
Tanja
Casus – grootmoeders kindje
Tanja, vier jaar, wordt op verzoek van haar grootouders in een kinderpsychiatrische
kliniek onderzocht. Tanja is het enige kind van ouders die al zeer lang heroïne
gebruiken. Een aantal maanden daarvoor werden de grootouders, die in Maastricht
wonen en die Tanja en haar ouders al een paar jaar niet hadden gezien, door een
voogdijvereniging uit het westen van het land gebeld en werd hun verteld dat de
ouders van Tanja gearresteerd waren en dat Tanja in een pleeggezin was geplaatst.
Kort daarna, toen Tanja bij hen was komen wonen, merkten de grootouders dat Tanja
niet de verbale vaardigheden had van een normaal vierjarig kind en dat ze duidelijk
problemen had met sociale interactie. Ze leek zich vaak niet bewust te zijn van
simpele uitnodigingen om te knuffelen of om met grootmoeder en andere verwanten
te spelen. Ze vertoonde ook snel wisselende reacties, waarbij ze soms heel dicht
tegen mensen aan wilde kruipen terwijl ze hen op andere momenten wegduwde. De
grootouders hoorden later dat Tanja als peuter vaak alleen gelaten was met allerlei
vrienden van haar ouders, van wie er velen ook zware drugsgebruikers waren en die
vaak nauwelijks aandacht voor haar hadden.
Na onderzoek bleek Tanja een lichte taalontwikkelingsachterstand te hebben en
duidelijke problemen met sociale interactie. Ze had de neiging contacten uit de weg
te gaan of, als dit niet kon, erg angstig en chaotisch te worden. Na een aantal
maanden van consequente zorg bij haar grootouders was haar taalgebruik meer in
overeenstemming met dat van een vierjarig kind, hoewel ze nog steeds problemen
had met sociale interactie.
Criteria Rutter
Past het gedrag bij de leeftijd van de Tanja?
Hoe lang duren de problemen?
Zijn de problemen begrijpelijk gezien de omstandigheden?
Past het gedrag in de (sub)cultuur waartoe het kind behoort?
Zijn er veel problemen met een hoge frequentie?
Welke types problemen zijn er?
Hoe intens zijn de problemen?
Is de gedragsverandering begrijpelijk gezien het verleden of is deze geheel
onverwacht?
Komt dit gedrag in één of meerdere situaties voor?
Belemmert probleemgedrag ook andere gebieden zoals leren, werkhouding, sociale
contacten?
,Risico- en beschermende factoren
Nooit één oorzaak van gedrag: meerdere risicofactoren, en meerdere buffers of
beschermingsfactoren.
Risicofactor vergroot de kans op het ontwikkelen van een probleem/stoornis.
Beschermende factor vermindert de kans op het ontwikkelen van een
probleem/stoornis, in aanwezigheid van risicofactoren.
Op het niveau van het kind:
- Biologische kenmerken; Prenatale programmering, erfelijkheid?
- Gedragskenmerken; Gehechtheid?
- Ingrijpende gebeurtenissen; Overgangssituaties/ langdurige scheiding primaire
opvoeders/ verwaarlozing, trauma’s?
Op het niveau van ouders en het gezin:
- Structurele kenmerken; Psychische problemen?
- Proceskenmerken; Opvoedingsstijl/gedrag?
Op het niveau van de omgeving:
Omstandigheden tijdens opgroeien/ woonsituatie qua buurt ed?
Classificeren
Dit doet de DSM-5. Je krijgt een etiketje of je krijgt het niet. DSM-5 classificeert het
nu wel in je hebt het erg of je hebt het in mindere mate.
Je hebt twee vormen van classificeren, namelijk categorale benadering en
dimensionele benadering.
Dimensionele benadering
Dimensionele is er in meer of mindere mate. Kinderen die te veel of te weinig
vertrouwen hebben.
Internaliserend gedragsproblemen: bv. verlegenheid, angst geremd zijn en
depressiviteit.
Externaliserende gedragsproblemen: bv. agressie, liegen, delinquentie en
hyperactiviteit.
Categorale benadering
Binnen de orthopedagogiek spreekt men van een stoornis wanneer deze beschreven
staat in de DSM-5.
Probleem: staat niet in de DSM-5, maar gaat wel gepaard met problemen en/of lijden
bij het kind, en eventueel met opvoedingsverlegenheid of opvoedingsproblemen bij
de ouders (Rigter, 2013).
Belangrijke begrippen
Equafinaliteit: Oorzaak A / B / C Probleem / stoornis (3 oorzaken depressie)
Multifinaliteit: Oorzaak A Probleem 1 / probleem 2 / probleem 3 (drugsgebruik )
, Classificatie; Wat is er aan de hand?
Diagnostiek; Hoe is dat zo gekomen?
Differentiaaldiagnose: is er nog en andere stoornis die de symptomen kan verklaren?
Comorbiditeit: het tegelijkertijd voorkomen van stoornissen bij een persoon.
CH 2 Orthopedagogiek
Druk, aandachtstekort gedrag & ADHD
ADHD
Deze kinderen krijgen heel de dag te horen: zit stil, naar buiten, ben stil etc. Normale
mensen kunnen er gek van worden. Hou altijd in je achterhoofd dat de kinderen er
zelf ook last van hebben.
Druk, ongeconcentreerd, ongeremd en luidruchtig = ADHD.
Ook is er medicatie voor, dat erg lijkt op cocaïne.
Veel scholen dringen aan dat leerlingen met ADHD medicatie moeten krijgen. Dit
zonder diagnostiek. Je mag er niet zomaar een sticker op plakken.
Als je naar ADHD kijkt, moet je ook de criteria van Rutter erbij pakken. Zo kun je zien
of het gedrag bijv. bij de leeftijd hoort of niet. Criteria Rutter:
- Leeftijdsadequaat
- Duur van het probleemgedrag
- Omstandigheden
- Socio-culturele setting
- Hoeveelheid en frequentie van de problemen
- Type problemen en mate van voorkomen van die problemen in de populatie
- De intensiteit van de problemen
- Verandering van het gedrag
- Situatiegebondenheid
Om van ADHD te spreken, moet het in alle situaties aan de orde zijn.
Kinderen met ADHD worden hoe langer ze opblijven, juist drukker. De hersenen
gaan slapen, waardoor de rem eraf gaat. Je bent door je slaap heen aan het werken,
dat maakt dat ze overal op reageren en zo druk zijn.
Bij iemand met aandachtsproblemen (ADD) kunnen moeilijk selectie maken met wat
belangrijk is. Bijvoorbeeld het opletten in de les terwijl er een auto langs komt rijden,
alles komt evenveel binnen en de leerlingen kunnen hun focus niet goed op de
docent leggen.
Stoornis: moet de omgeving er last van hebben of jijzelf
Executieve functies: dingen in kunnen beelden, het maken van een planning gaat wel
maar het uitvoeren niet goed.
ADD = Attention Deficit Disorder
ADHD = Attention Deficit Hyperactive Disorder